Weinig grote vissen in Amerikaans antiterreurnet
William Fisher
08 december 2005
De Amerikaanse jacht op terroristen binnen de eigen landsgrenzen heeft sinds 11 september 2001 nog nauwelijks resultaat opgeleverd. Van de duizenden verdachten die gearresteerd werden sinds 11 september 2001, zijn slechts enkelen daadwerkelijk schuldig bevonden aan terroristische activiteiten.
In het afgelopen jaar trokken vijf zaken in het bijzonder de aandacht. Het ging om een zaak in Florida waarbij de federale recherche FBI documenten vervalste in een poging om fouten te verdoezelen. De agent die de fouten als eerste aan de orde stelde, kreeg te maken met wraakacties.
In een andere zaak, die van Jose Padilla, werden de oorspronkelijke beschuldigingen steeds verder afgezwakt. Padilla werd na drie jaar detentie in een militaire gevangenis, beschuldigd van samenzwering om Amerikaanse burgers in het buitenland te vermoorden en het geven van materiele steun aan terroristen. Padilla, een Amerikaanse burger van Costaricaanse afkomst, kreeg het etiket vijandelijke strijder opgeplakt. Hij werd oorspronkelijk beschuldigd van het beramen van een aanslag op appartementencomplex in de VS, met een radioactieve bom.
In de zogenoemde Detroit-zaak, een zaak rond een slapende cel in Detroit, werden twee mannen door de jury schuldig bevonden aan het verlenen steun aan terroristische activiteiten. Inmiddels is een onderzoek gestart naar de rol die aanklager Richard Convento speelde in de zaak. Hij zou ontlastend bewijs hebben achtergehouden. Op drie FBI-formulieren werden datums weggewerkt, kennelijk om te verbergen dat onwettig was gehandeld bij het aftappen van telefoons.
De 24-jarige Ahmed Omar Abu Ali, een Amerikaan die studeerde in Saudi-Arabië, werd twintig maanden vastgehouden in dat land, naar later bleek in opdracht van de Verenigde Staten. In Virginia bevond de jury hem deze maand schuldig aan het beramen van een moordaanslag op de president, het beramen van een vliegtuigkaping en dienstverlening aan terreurorganisatie Al Qaeda. Abu Ali, die levenslang kan krijgen, beweert dat hij in Saudi-Arabië gemarteld is en dat hij daarom een valse bekentenis heeft afgelegd. De jury verwierp die verklaring.
Bij de zaak tegen Sami Al-Arian, een 47-jarige professor die wordt beschuldigd van steun aan de Islamitische Jihad, een coalitie van terroristische Palestijnse groeperingen, werd de helft van de oorspronkelijke aanklachten in getrokken. Met betrekking tot de andere helft zit de jury in een impasse. De zaak wordt gezien als een testcase voor de nieuwe terrrorismewetgeving in de VS.
De affaires geven enige context aan beweringen van president George W. Bush en minister van Justitie Alberto Gonzales, dat in de strijd tegen het terrorisme meer dan 400 mensen in staat van beschuldiging zijn gesteld en dat helft van hen daadwerkelijk schuldig is bevonden. Uit informatie van het ministerie van Justitie zelf blijkt volgens de krant de Washington Post dat die aantallen een vertekend beeld geven. De krant beweert dat niet 200, maar slechts 39 mensen schuldig zijn bevonden aan overtredingen op gebied van terrorisme of nationale veiligheid. Bij de rest ging het om relatief lichte overtredingen die niets te maken hadden met terrorisme, zoals het afleggen van valse verklaringen en het overtreden van de immigratiewetgeving, schrijft de Washington Post. Van alle veroordelingen samen was de gemiddelde straf 11 maanden. Anders dan de regering wil doen geloven, blijkt uit de statistieken niet dat er honderden terroristen zijn veroordeeld.
Met uitzondering van enkele bekende zaken, zoals die van de vrachtwagenchauffeur Lyman Faris die de Brooklyn Bridge wilde opblazen, bleek in de meeste gevallen dat de gearresteerden niet actief betrokken waren bij terroristische activiteiten in de VS, stelt de krant. De regering heeft de conclusies van de Washington Post niet betwist.
De grootscheepse campagne van het ministerie van Justitie tegen terrorismeverdachten begon direct na de aanslagen van 11 september 2001 op het World Trade Centre en het Pentagon. In de maanden na de aanslagen werden honderden mensen - voornamelijk van Arabische en Zuid-Aziatische afkomst, gearresteerd en vastgehouden zonder aanklacht. Sommige gearresteerden werden na een paar maanden weer vrijgelaten. De meeste verdachten werden het land uitgezet wegens het overtreden van de immigratiewet.
Volgens David Cole, rechtsgeleerde aan Universiteit van Georgetown, is de Amerikaanse strijd tegen het terrorisme gebaseerd op preventieve detentie. In de eerste weken na 11 september werden bijna 1.200 mensen gearresteerd, zegt hij. Op grond van de vervolgens aangescherpte antiterrorismewetgeving en immigratieregels, werden nog eens 4.000 mensen gearresteerd. Niet één van hen is veroordeeld voor terroristische activiteiten.
Justitie bracht diverse persberichten naar buiten waarin beschuldigingen werden geuit van terroristische activiteiten. Veel zaken kwamen echter niet voor, omdat bleek dat verdachten gemarteld waren om een bekentenis los te krijgen. Bewijs dat door marteling is verkregen, is in Amerikaanse rechtbanken niet geldig. ‘Klokkenluiders’ en verdachten die beweren dat ze door de VS zijn overgebracht naar buitenlandse gevangenissen, waar ze gemarteld zouden zijn, worden door het ministerie van Justitie belemmerd in het aanklagen van de regering. Terrorismezaken die behandeld worden in een openbare rechtszaak, zouden volgens de regering een bedreiging zijn voor de nationale veiligheid, omdat bepaald bewijsmateriaal niet openbaar mag worden.
Eerder werd Sibol Edmonds, een vertaalster van de FBI, ontslagen nadat ze stelde dat overheidsfunctionarissen en rechercheurs zich schuldig maakten aan strafbare feiten die niet vervolgd werden, omdat het zou gaan om zaken die onder de noemer ‘staatsgeheim’ vielen. (JS/MM)