Welslagen Hongkong hangt aan katoenen draadje
Gustavo Capdevila
30 november 2005
Vier Afrikaanse landen dreigen de zesde ministerconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) in Hongkong te laten vastlopen op katoen. Als de impasse tussen de Afrikaanse katoenproducerende landen en de VS/EU niet wordt opgelost, gaan wij niet voor een consensus zorgen, zegt Samuel Amehou, Benins WHO-ambassadeur. De WHO neemt vrijwel al haar beslissingen in consensus.
Het katoendispuut was een van de redenen waarom de vorige WHO-ministerconferentie, in september 2003 in Cancun, mislukte. Benin, Burkina Faso, Tsjaad en Mali zijn nog steeds ontevreden over de subsidies die met name de Verenigde Staten en de EU-lidstaten aan de eigen katoenboeren uitbetalen. Ze willen dat de conferentie in Hongkong beslist om voor het eind van 2005 een einde te maken aan alle katoenexportsubsidies. Tegen eind 2006 willen ze 80 procent reductie van de binnenlandse subsidies die de VS aan hun eigen katoenboeren geven, en tegen 1 januari 2009 een volledige afschaffing ervan.
Daarnaast vragen de Afrikaanse landen substantiële verminderingen van de importtarieven voor katoen en een volledige eliminatie van de importtarieven en quota’s voor de Minst Ontwikkelde Landen. Ze stellen de oprichting voor van een noodfonds dat katoenboeren helpt dalingen van de internationale prijs op te vangen en vragen ten slotte financiële steun voor de katoenboeren in Afrika.
Het voorstel van de vier werd vorige week goedgekeurd door ministerconferentie van de Afrikaanse Unie in Tanzania.
Benin, Burkina Faso, Tsjaad en Mali produceren samen jaarlijks bijna een miljoen ton katoen - in 2002 was dat 17 procent van de wereldproductie. Tien tot vijftien miljoen mensen in die vier Afrikaanse landen verdienen hun brood rechtreeks of onrechtsreeks met katoenteelt. Maar de protectionistische maatregelen van de industrielanden doen pijn voor alle 33 katoenproducerende landen - die bijna allemaal Minst Ontwikkelde Landen zijn.
Het leeuwendeel van de katoensubsidies staat op naam van de Verenigde Staten. Volgens Oxfam International kregen Amerikaanse katoenboeren tussen augustus 1999 en juli 2005 18 miljard dollar toegestopt. Tijdens diezelfde periode produceerden ze voor 23,4 miljard dollar katoen. Dat betekent dat elke dollar die de boeren verdienden, er 86 cent van de regering kwamen, zegt Oxfam. Het is bovendien een selecte groep die van de subsidies profiteert, zegt de ngo Enda Third World in Senegal. De VS tellen 25.000 katoenboeren, maar 2.700 onder hen strijken samen viervijfde van de subsidies op. Sommige boeren krijgen volgens de ngo tot 17 miljoen dollar per jaar.
De Amerikaanse onderhandelaars willen dat de hervormingen in de katoenhandel gelijke tred houden met de onderhandelingen over het afschaffen van subsidies en tarieven van andere landbouwproducten. De WHO heeft al eerder een subcommissie opgericht om zich over de katoenhandel te buigen. De internationale organisatie zegde ook toe om katoen een bijzondere behandeling te geven in de Doha-ontwikkelingsronde - de onderhandelingen over landbouw, diensten, tarieven en intellectueel eigendomsrecht die eind 2001 van start gingen maar vastliepen op onenigheid over landbouw. De conferentie in Hongkong is erop gericht om de Doha-ontwikkelingsronde weer vlot te trekken.
De EU heeft voorgesteld om subsidiereducties te laten ingaan op de dag dat een eventuele Doha-overeenkomst van kracht wordt. De Europese protectionistische maatregelen voor katoen zijn minder uitgesproken dan die van de VS.
De Amerikaanse Landbouwminister Mike Johanns en de Amerikaanse Handelsvertegenwoordiger Rob Portman kondigden op een recent Afrikabezoek een programma voor de katoenboeren in vijf Afrikaanse landen ter waarde van zeven miljoen dollar. Oxfam vindt dat die som in het niet valt tegenover de verliezen die de landen leiden als gevolg van de Amerikaanse katoensubsidies. West-Afrikaanse landen verliezen elk jaar 250 miljoen dollar aan inkomsten door de Amerikaanse dumping. Ze hebben echte handelshervormingen nodig. (ADR/MM)