De Arabische Revolutie

Naar aanleiding van het verschijnen van het nieuwe boek van voormalig VRT-journalist Jef Lambrecht, maakt Europees Commissaris Karel De Gucht een eigenzinnige analyse van de gebeurtenissen in de Arabische wereld het voorbije jaar. ‘De Arabische lente leerde ons dat er wel degelijk democratische aspiraties leven in het Midden-Oosten, dat cynische steun aan autoritaire regimes niet de enig mogelijk oplossing was om terrorisme in te dijken; dat het glas niet half leeg maar half vol was.’

Het begon allemaal met een preventieve inval, een militaire reus die een ander land binnenviel en in een mum van tijd overrompelde. ‘Preventief’, zo werd gezegd, uit eigenbehoud, omdat het regime er een bedreiging zou vormen niet alleen voor haar nationale veiligheid maar veel fundamenteler: omdat het een vrijhaven was voor allerlei groeperingen die gekant waren tegen de ideologie waarop de grootmacht gebouwd was, tegen de idee van vrijheid en democratie op zich. Pas als ook in dàt land de dictatuur omver geworpen zou zijn en een moderne, democratische staat gevestigd, zou de dreiging onder controle zijn.

Regime change en vrede, daar voerde men oorlog voor.

Achteraf zou meer dan voldoende aangetoond worden dat dit een drogreden was: de militaire pensée unique, die al langer een oogje had laten vallen op het land, won het van de politieke realiteit. De echte dreiging, als die er al was, kwam uit andere landen in de regio. Het was een oorlog voor binnenlandse consumptie, maar met zeer verregaande internationale gevolgen.

Ik heb het hier uiteraard over de Franse inval in België in 1792.

Op dat moment werd duidelijk dat de Franse revolutie, ondanks de uitgesproken vreedzame uitgangspunten, onherroepelijk in wapengekletter moest uitmonden; hoezeer de interne spiraal van extremisme en instabiliteit uiteindelijk het hele continent zou meeslepen; hoe de utopie van vrijheid en broederlijkheid paradoxaal genoeg rechtstreeks zou leiden tot een militair conflict dat wel eens als ‘de eerste totale oorlog’ omschreven wordt.

Conservatieven waarschuwen sindsdien: je weet waar de revolutie begint – je wil liever niet weten waar ze eindigt.

* * *

Toen de vloedgolf, waarvan de eerste rimpel minder dan een jaar geleden in Tunesië veroorzaakt werd, onverwacht aanzwol tot ze de gehele Arabische wereld overspoelde, waren de reacties in het Westen dan ook afwachtend, afwijzend vaak zelfs, meer ingegeven door angst voor wat zou kunnen gebeuren dan uit de hoop die de ontwikkelingen in grote delen van de Arabische wereld zelf losmaakte.

De bedenkingen waren geopolitiek van aard: zou ook hier het uiteindelijke resultaat niet alleen meer instabiliteit zijn, met alle gevolgen van dien voor het vredesproces in het Midden Oosten (misschien beter: de pogingen de oorlog in het Midden Oosten zoveel mogelijk in te perken)? En zou de ruimte die Moebarak en co achterlieten niet alleen door moslimextremisten opgevuld worden?

De vrees was ook intern politiek gefundeerd: wat zouden de economische gevolgen van de Mediterrane wanorde voor het Westen zijn – de doorvoer via Suez, de aanvoer van olie of nog concreter: de invoer van politieke en economische vluchtelingen?

Maar de twijfel was ook ideologisch van aard – met meer dan een beetje neerbuigendheid naar de Arabische wereld toe: was die wel klaar voor een constructieve revolutie, voor meer democratie en zelfbeschikking? Vragen die eerder in het geval van Tjechoslovakije of Georgië bijvoorbeeld veel minder gesteld werden.

Cynisme over de Arabische wereld had onze visie op de heersende dictaturen met de jaren meer en meer beperkt tot het oude Koude Oorlog-adagium: Het is een klootzak, maar het is ONZE klootzak — en het alternatief is altijd slechter.

* * *

En plots werden we toch gedwongen met de stroom mee te gaan, om mee te denken en te werken aan een alternatief. Dit boek beschrijft haarscherp hoe en hoe verregaand iedereen, òòk in het Westen, meegesleept werd in een waanzinnige opeenvolging van gebeurtenissen.

Te beginnen bij het begin: de omverwerping van regimes die er duidelijk klaar voor waren omver geworpen te worden, ook al was die uitslaande veenbrand uiteindelijk even onvoorspelbaar was als onvermijdelijk.

‘Geen woord dat in de Arabische wereld gevoeliger ligt dan Karama – waardigheid,’ zo begint Jef Lambrechts boek, ‘Geen woord vat beter samen waardoor die plotse, verbijsterende omwentelingsbeweging wordt gedreven.’

Dat het regime van Ben Ali een tekort had – of beter: lak had aan eenvoudige menselijke waardigheid was al langer duidelijk. Wat ook de problemen in de regio en de politieke, economische en maatschappelijke uitdagingen waar het voor stond: Tunesië had nog minder dan andere landen een excuus om haar bevolking simpelweg te negeren. De periodieke wanhoopskreten en -daden van het ‘leger aan gediplomeerde werklozen’ bleven onbeantwoord. De wanhoop werd steeds groter.

‘Zoals altijd was het volk gedurig en gematigd,’ vat de auteur het samen, ‘tot het met de rug tegen de muur stond en in zijn onmacht zijn macht ontdekte.’ Zo eenvoudig was het, en toch zo ongezien. Maar Tunesië was het gemakkelijke gedeelte – en het zou niet meer dan een inleiding zijn.

Want daarna volgt het nog veel ingewikkelder verhaal van de ‘oude Farao’, Moebarak, de eeuwige leider van Egypte die in zijn carrière altijd voor iedereen geweest was wat hij moest zijn — sterk of gematigd, slaand of zalvend, luisterend of dreigend naargelang het nodig was – en die ook nu weer dacht de juiste pose te zullen vinden. Tevergeefs, zo bleek tot verrassing van zowat iedereen.

Voor het eerst kreeg de oude militair nu orders van zijn bevolking: ‘Brood, vrijheid, waardigheid’, zo mooi kan een revolutionaire slogan zijn. Voor het eerst had hij de teugels niet meer zelf in handen. Voor het eerst liep hij achter de feiten aan, feiten die hij decennialang zelf mee gecreëerd had. Zoals Jef Lambrecht ze beknopt beschrijft: ‘een kwart van de 80 miljoen Egyptenaren leefde onder de armoedegrens maar een ander kwart had internet, en ook hier was een los-vaste beweging uit de virtuele realiteit de drijvende kracht achter de opstand’.

Eens die vlam in de pan geslagen was, bleek het Moebarak zelf te zijn die in een virtuele wereld leefde. Vertrekdag kondigde zich aan.

Maar wat zou er de dag daarna gebeuren? Die vraag was in Egypte helemaal onbeantwoord, zelfs niet te beantwoorden — ook vandaag nog niet.

Wat is de rol van het leger, dat nu zogezegd ‘voorlopig belast is met de leiding van het land’. Hoelang zou ‘voorlopig’ duren en hoe ziet de leiding er nadien uit? De legerleiding lijkt wat verveeld te zitten met de openlijk politieke, democratisch luisterende rol die ze momenteel moet spelen. Maar neemt ze ooit genoegen met de rol die haar in de nieuwe realiteit toebedeeld wordt?

Wat met de Egyptische Moslimbroeders, ‘misschien wel de grootste organisatie van het land, die naar schatting een kwart van de bevolking vertegenwoordigt’? Hoever reikt hun strategische/tactische steun aan de democratie? Hun terughoudendheid is onwennig en misschien tijdelijk, maar hoe verhoudt zich die tot het democratische experiment op langere termijn, in goede en in slechte tijden?

En wat leeft er nu politiek in postrevolutionair Egypte? Groeit er een democratische samenhang in een landschap met zo’n 50 geregistreerde partijen – waar er nog elke dag bijkomen? In hoeverre zijn de de islamisten onderling verdeeld (in de beste traditie van ideologische extremen, waar discussies over het geslacht der engelen tot politieke vetes leidt), of zijn ze verdoken (de wet verbiedt immers religieuze partijen) of werkelijk verzwakt door het opstaan van andere partijen die een bredere politieke aantrekkingskracht en een duidelijker maatschappelijk profiel bieden?

Het boek geeft een bij momenten duizelingwekkend overzicht van feiten, van de vaak tegenstrijdige evoluties en verwarrende of verontrustende tekenen aan de wand. Zoals de uitslag van de goedgekeurde grondwetswijziging: ‘Een coalitie van kopten, liberaal-democraten, de belangrijkste presidentskandidaten, el-Baradei, Amr Moussa en al-Bastawani, had het moeten afleggen tegen een alliantie van het oude regime, het leger en de Broeders, die een aggressieve campagne hadden gevoerd.’

Is de democratische revolutie voortaan alleen nog maar een ‘niet-georganiseerde minderheid’, zoals deze generale repetitie voor de verkiezingen doet vermoeden? De gevolgen voor het Midden-Oosten en de rest van de wereld zijn uiteraard verregaand – want Egypte is niet minder dan de hoeksteen van de Arabische revolutie.

Dergelijke vragen werden nog prangender, nog concreter voor het Westen toen het volk het derde hoofdstuk van de Arabische revolutie begon te schrijven, toen de vonk oversloeg naar Libië.

In zekere zin lagen de kaarten er eenvoudiger: de onverbloemde kwaadaardigheid van Kadhafi en Zonen werd meteen duidelijk; het Westen, dat inmiddels besefte dat het tot dan toe telkens te laat en te zwak gereageerd had, greep de kans om iets goed te maken; soevereinisten in Rusland en China werden in snelheid genomen door gebeurtenissen op het terrein, van Benghazi tot New York; en een actieve, ondubbelzinnige en zelfs militaire steun aan de opstandelingen drong zich als vanzelfsprekend op – al bleef het een sprong in het duister.

Pas later zou blijken hoe een oorlog nooit vanzelfsprekend is.

Intussen lijken de allerlaatste uren van de Kolonel nu echt aangebroken (wie de jongste gebeurtenissen in Bani Walid volgt, zou haast denken dat Jefs boekpresentatie er voor iets tussen zat).

 

Maar de revolutie zinderde verder na — telkens met hetzelfde script en toch telkens anders:

• In Syrië, waar de contestatiebeweging tot nog toe geen doorbraak kon forceren maar sterk genoeg bleek om ‘de nachtmerrie van een burgeroorlog tussen de verschillende confessionele en etnische groeperingen, zoals gebeurd was in de buurlanden Irak en Libanon, met de dag dichterbij te brengen’.

• In het kleine maar penibele Bahrein, thuisbasis voor de Amerikaanse vijfde vloot, waar de Parelrevolutie onverbiddelijk en grotendeels ongemerkt onderdrukt werd.

• In Jemen, uitvalsbasis voor de meest aggressieve tak van al-Qaeda, waar President Saleh er alles voor overheeft de macht te behouden over een land waar steeds minder van overschiet.

 

Dit boek probeert vanuit het oog van die historische storm zicht te krijgen op de omvang ervan – te kijken wat er overblijft als de storm voorbij getrokken zal zijn.

Hoe evolueert de rol bijvoorbeeld van ‘Turkije, soennitisch, en Iran, sjiitisch, twee perifere maar machtige niet-Arabische regionale mogendheden’?

Turkije, het voorbeeld van een stabiel, modern en welvarend moslimland, maar ook verklaard tegenstander van een interventie bij ‘vriend en broeder Libië’.

En het internationaal gemarginaliseerde Iran, verdrinkend in oliegeld en religieuze zuiverheid, dat er in slaagt bij elke tegenslag in de regio haar macht uit te breiden — het land waar zowel het regime als zijn tegenstanders de Arabische revolutie trachtten te claimen.

 

Zijn er ook regimes die intern wél lessen getrokken hebben uit de omwentelingen? Is een vorm van proactieve hervormingsgezindheid in de Arabische wereld opgewassen tegen revolutionair ongenoegen?

‘Monarchiën boden beter weerstand dan de republikeinse dynastiën’, stelt de auteur in elk geval vast. Olie- en gasreserves hielpen natuurlijk om hier en daar het ongenoegen af te kopen, maar elders was het antwoord diepgravender, constructiever:

Zoals in Marokko, waar de koning zijn onaantastbare autoriteit inzette om behoedzaam te laveren tussen moderniteit en conservatisme, om zowel revolutie als islamisme te slim af te zijn.

Maar we hebben wel geleerd hoe het niét moet; dat een democratie van buitenuit opleggen noch door de dictators, noch door de bevolking geduld wordt; dat geopolitieke kunstgrepen doorgaans als een boemerang terugkomen.

Of zoals in Qatar, waar de Emir er wonderwel in slaagt de paradox te overstijgen van intern het status quo te bewaren maar internationaal een machtsfactor van belang te zijn achter de revolutionaire bewegingen — geconcretiseerd in al-Jazeera en anti-tankwapens voor Libische rebellen.

Je kan een boek vullen met alle fascinerende vragen, bedenkingen, angsten en twijfels die de Arabische lente oproept.

Jef heeft uiteraard veel meer dan dat gedaan: zijn Arabische Revolutie geeft een uitstekend overzicht van de mogelijke verklaringen, evoluties, personages, krachten, wetmatigheden en uitzonderingen die aanwezig zijn in de regio, die binnen de verschillende landen en tussen hen onderling spelen, en dat in een zuivere taal en met een fraaie beeldspraak zoals we die van hem verwachten.

Zo’n totaalbeeld geeft daarom uiteraard nog niet alle antwoorden. Je kan na het lezen van De Arabische Revolutie niet anders dan versteld staan hoeveel er op korte tijd gebeurd is – de vergelijkingen met wonderjaren als 1989, 1830 of 1789 zijn op dat vlak meer dan terecht – en bescheiden besluiten, zoals de uitdrukking gaat:

I’m still confused — but at a much higher level.

* * *

Toen Mao ooit gevraagd werd welke invloed de Franse revolutie op de wereldgeschiedenis had gehad, was zijn antwoord: ‘het is veel te vroeg om dat te kunnen inschatten’.

Wij worden nu verondersteld de maat te nemen van de Arabische revolutie, de ene in een moedig boek over pijnlijk actuele geschiedenis; de andere met een handelsbeleid dat inspeelt op actuele gebeurtenissen. Een onmogelijke opdracht.

En toch is het belangrijk die vraag te stellen, want onze inschatting zal er mee voor zorgen of de Arabische revolutie uiteindelijk zal lijken op die in Frankrijk, in Iran, in Polen, Georgië of Ukraïne.

Het karakter van de niet meer tegen te houden volksbeweging verandert immers naargelang de uitgangspunten ervan al dan niet werkelijkheid worden – en tussen de realiteit en de utopie is er vaak een moeilijke spanning.

‘A moderate revolution is a contradiction in terms,’ schreef historicus Eric Hobwsbawm ooit, ‘However limited the ostensible aims of a revolution, the light of the New Jerusalem must shine through the cracks in the masonry of the eternal Establishment which it opens. When the Bastille falls, the normal criteria of what is possible on earth are suspended, and men and women naturally dance in the streets in anticipation of Utopia.’

Daarin ligt ook in Tunesië, Egypte of Libië zowel de kracht als het risico. ‘Terwijl de roes nog in de straten hing en het Plein geleidelijk leegliep, kwamen de vragen,’ stelt Jef Lambrecht kurkdroog – en die vragen zijn blijven komen.

De pijnlijke vaststelling na iedere revolutie is, dat de realiteit zich niet zo makkelijk laat bijsturen. Zelfs de meest gematigde eisen – ‘Brood, vrijheid, waardigheid’ – zijn moeilijker afdwingbaar dan dictators afzetbaar zijn.

 

Het is een spijtige maar nuchtere vaststelling dat de betrokken landen er economisch, minstens op korte termijn, slechter aan toe zijn dan tevoren.

• de groei in Egypte bijvoorbeeld viel terug van zo’n 5% naar minder dan 2%; in Tunesië is het nog maar 1%;

• de werkloosheid, zeker bij jongeren, is overal toegenomen nu belangrijke sectoren als toerisme en energie stil- of terugvielen;

• een nog structureler probleem vormen de overheidsfinanciën: de positieve trend van de voorbije jaren kwam al onder druk door de economische crisis en dreigt nu helemaal te ontsporen. Dit terwijl de verwachtingen gestegen zijn en de overheidssector traditioneel al een te grote en niet altijd efficiënte plaats inneemt in de economie: militaire uitgaven zijn hoog, subsidiemechanismen niet altijd gericht op de armste groepen, ambtenarenlonen en schuldaflossing nemen een zeer grote hap uit het overheidsbudget;

• inflatie en uit de hand lopende voedselprijzen tenslotte maken de recessie helemaal pijnlijk voor de sociaal zwaksten: het IMF schatte dat de stijging van energie- en voedselprijzen de betrokken landen momenteel in totaal 3% van hun BNP extra zal kosten.

 

Daarin ligt de eerste uitdaging voor iedereen die een antwoord wil geven op de verzuchtingen van de volksbewegingen, ook voor Europa:

• op korte termijn werd al beslist programma’s van het IMF en multilaterale ontwikkelingsbanken te verstevigen, met een nadruk op de zo broodnodige structurele hervormingen, infrastructuurwerken, onderwijs en dergelijke;

• de G8 besloot in mei 20 miljard $ aan leningen te verstrekken aan Tunesië en Egypte;

• de EU heeft de reikwijdte van de Europese Investeringsbank (EIB) uitgebreid zodat de komende drie jaar tot 6 miljard € geïnvesteerd wordt in de regio;

• de Zuidelijke buurlanden zullen bovendien in totaal 1,24 miljard € rechtstreekse steun krijgen van de EU…

 

Maar op iets langere termijn is ook handel een cruciaal onderdeel van ons antwoord op de Arabische lente.

Momenteel hebben de meeste landen al een voordelige toegang tot onze markten, maar we moeten daar verder in gaan om hun stapsgewijze integratie in de Europese markt in de hand te werken en de regionale handel, die nu nog zo beperkt is, te promoten.

Dat is makkelijker gezegd dan gedaan: er is bvb een akkoord over import van vis- en landbouwproducten uit Marokko en Tunesië, dat we tot nog toe niet goedgekeurd krijgen omdat bepaalde producten, met name tomaten, gevoelig liggen voor producenten in de EU. Maar het is niet eenvoudig een beter handelsregime uit te werken voor de economie zoals ze in die landen is: vrij beperkt tot een aantal sectoren, niet aangepast aan Europese normen of opgewassen tegen internationale concurrentie.

Bovendien geven de nieuwe regimes ook voorrang aan interne hervormingen, en je kan pas onderhandelen als je aan de overzijde een geëngageerde en enthousiaste partner hebt.

We moeten meer invoer toelaten van industriële producten uit de regio. Op vlak van diensten en investeringen hebben we onderhandelingen met Marokko heropgestart, en we hopen daar in de komende maanden vooruitgang te boeken.

De bedoeling is te komen tot verregaande liberalisering en diepgaande economische integratie met de hele regio – door het afsluiten van zogenaamde Deep and Comprehensive Free Trade Agreements (DCFTA’s) – en zo het handels- en investeringsklimaat te verbeteren.

Economische groei is echt onmisbaar om het politieke proces gaande te houden – om de nieuwe regimes te doen slagen waar het Ancien Régime faalde, om de bevolking niet alleen brood maar ook ‘Karama’ te bieden. Een revolutie wordt maar gematigd in de mate waarin ze slaagt in haar aanvankelijk vrij gematigde eisen in werkelijkheid om te zetten.

* * *

Er is dus genoeg reden tot ongerustheid over de onmiddelijke toekomst in de Arabische revolutielanden.

En toch…

Toch kunnen we niet anders dan toejuichen wat er de jongste maanden allemaal gebeurd is.

Want er was ook nog die andere historische militaire inval:

Een militaire reus die ‘preventief’ een ander land binnenviel en het in een mum van tijd overrompelde. Uit eigenbehoud, zogezegd, omdat het regime er een bedreiging was voor haar nationale veiligheid en een vrijhaven bood voor allerlei terroristische groeperingen. En ook nu weer beweerde men dat de dreiging onder controle zou zijn als ook daar de dictatuur omver geworpen werd en een moderne, democratische staat gevestigd.

Het bleek anders te lopen, met alle gevolgen van dien voor de stabiliteit in het Midden-Oosten en voor de relaties tussen het Westen en de moslimwereld. De Amerikanen in Irak zijn ontvangen zoals destijds de Fransen in België of, meer nog, in Spanje: niet met de verwachte open armen, maar met getrokken messen. En sindsdien waren we er helemaal van overtuigd dat democratie in het Midden-Oosten onmogelijk en ongewenst was.

Het blijft een interessante vraag wat er van Sadam Hoessein geworden zou zijn indien ook zijn regime tegen de Tunesische vloedgolf gebotst zou zijn. We zullen het antwoord nooit te weten komen.

Maar we hebben wel geleerd hoe het niét moet; dat een democratie van buitenuit opleggen noch door de dictators, noch door de bevolking geduld wordt; dat geopolitieke kunstgrepen doorgaans als een boemerang terugkomen, in dit geval in de vorm van een toegenomen macht van Iran dat – zoals Moebarak enkele jaren geleden klaagde tegen Amerikaanse diplomaten: ‘sinds de invasie van Irak overal aanwezig is’.

De Arabische lente leerde ons daarentegen dat er wel degelijk democratische aspiraties leven in het Midden-Oosten, dat cynische steun aan autoritaire regimes niet de enig mogelijk oplossing was om terrorisme in te dijken; dat het glas niet half leeg maar half vol was.

In die zin is en blijft het een onvoorstelbare en onvoorspelde overwinning voor de liberale democratie.

Het is bovendien ook een onomkeerbare overwinning. Hoezeer de democratie in Tunesië, Egypte, Libië enzovoort ook nog zal evolueren, met vallen en opstaan, ‘de omwentelingen’, schrijft Jef Lambrecht, ‘veroverden een onuitwisbare plaats in het Arabische bewustzijn. Ze werden een gebeurtenis met blijvende betekenis en met verstrekkende gevolgen.’ Geen regime, geen organisatie, geen dictator die dat nog ongedaan kan maken. De revoluties waren ‘vreedzaam en van het volk’, dat kan niemand hen nog afpakken.

Ook voor de internationale gemeenschap is dat een paradigmaverandering, een nieuw denkkader waarmee men, willen of niet, aan de slag moet.

• Het punt is niet zozeer dat landen als China, Rusland of Turkije zich verzet hebben tegen een militaire tussenkomst in Libië, maar wel dat hun verzet te laat of te halfslachtig was om Resolutie 1973 tegen te houden; dat de Responsability to Protect (R2P), het jargon dat de internationale diplomatie ontwikkelde om een volgende Rwanda of Soedan uit te hollen, nu ook in de praktijk iets betekent;

• Het punt is niet dat de Europese sancties tegen Syrië te beperkt zouden zijn en internationaal nog geen navolging krijgen, maar wél dat ze er zijn; dat dergelijke regimes voortaan ondubbelzinniger aangepakt moeten en zullen worden;

• Het punt is niet alleen dat de Arabische Liga geen overeenkomst kan bereiken over het schorsen van het Syrische lidmaatschap, maar vooral dat die schorsing er wel zonder meer op tafel ligt, en dat geen enkel lid er nog mee wegkomt de eigen bevolking de oorlog te verklaren;

• Het is niet dat de norm vaak onhaalbaar is, maar dat er een nieuwe norm is waaraan staatshoofden, regimes, landen voortaan afgemeten worden – ook in de Arabische wereld – en dat de bevolking zélf de norm verlegd heeft.

De Arabische elites hebben altijd excuses gehad om niet te hervormen, buitenlandse redenen aangegrepen om het binnenland te negeren: het Israëlisch-Palestijns conflict, de strijd tegen het terrorisme, het kolonialisme, de oorlog in Irak…

Sinds de Arabische revolutie zijn er geen excuses meer.

Dat is de onstuitbare logica van de revolutie.

 

Deze tekst werd uitgesproken door Europees Commissaris Karel De Gucht op 19 oktober 2011, in Gallerij De Zwarte Panter te Antwerpen, als inleiding op de boekvoorstelling van De Arabische Revolutie door Jef Lambrecht, uitgegeven door Van Halewijck

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.