Een reisje kannibaal

Karel Arnaut en Renilde Seyssens

27 juni 2007
Opinie

Een reisje kannibaal

Toeristen komen onvermijdelijk terecht in een kunstmatige luchtbel die hen afschermt van de realiteit waarnaar ze afreizen. 'De fel bekritiseerde exotiek van de reality-tv is niet meer dan een uitvergroting daarvan', beweren Karel Arnaut en Renilde Seyssens van de Vakgroep Afrikaanse Talen en Culturen aan de Universiteit Gent. Hoeveel Temptation Island zit er in uw zomervakantie en hoeveel avontuurlijk toerisme in Stanley's Route?

De jaarlijkse uittocht naar de vakantieoorden vangt weer aan met zijn stapvoets verkeer, zijn goedkope charters en vaut-le-détours en niemand die er nog bij stilstaat dat hij, in een file richting zon en zuiden, eigenlijk een kunst aan het beoefenen is: de ars apodemica.
Die kunst van het niet-utilitair reizen heeft zijn wortels in de zestiende eeuw en trekt vandaag een vroeg-21ste eeuws, postkoloniaal jasje aan. Sinds enkele jaren kunnen alle kijkbuisvlamingen zich een jaar rond op hun niet-nuttige reis voorbereiden aan de hand van de steeds reislustige reality-tv. Sinds Stanley’s Route en Toast Kannibaal leert men zelfs met heuse cultuurshocks om te gaan. Of leert men het precies af? Interculturaliteit is namelijk een evenwichtskunst, geen stammenoorlog.

De kunst van het reizen

De ars apodemica kreeg voor het eerst vorm in het humanistische Europa van de zestiende eeuw en omvatte een uitgebreide verzameling richtlijnen aan reizigers. De hoofdopdracht: een evenwicht vinden tussen het verwerven (“ontdekken”) van nieuwe kennis en het verbeteren van zichzelf op moreel en spiritueel vlak.
In de late achttiende eeuw splitste die reiskunst zich op in de wetenschappelijke expedities en de sentimental journeys, die vanaf de negentiende eeuw de basis legden voor het moderne toerisme. In zijn prachtige boek A history of curiosity toont Justin Stagl hoe twee bekommernissen evengoed de zeventiende-eeuwse reiziger als de hedendaagse toerist bezighouden, namelijk de mate waarin hij zich openstelt of afsluit voor wie en wat hij bezoekt en de afbeeldingen die hij mee naar huis brengt van wat hij op reis heeft gezien en meegemaakt.
De vroegmoderne reiskunst adviseerde een zekere openheid bij het benaderen van de lokale bevolking. Het is een idee dat nog steeds leeft. Sterker nog, de idee van openheid voor de andere wordt sinds de jaren zestig, toen het toerisme op alle sociale fronten doorbrak, gebruikt om een onderscheid te maken tussen de zogenaamde massatoeristen en de échte reizigers.
Volgens deze typologie verplaatsen de klassieke toeristen zich en masse naar bestemmingen waar zij zoveel mogelijk van hun vertrouwde materiële comfort en -via hun medereizigers- ook van hun sociale omgeving terugvinden in een soort microkosmos van de verpozing. Zij verblijven in een toeristenluchtbel. Aan het andere einde van het spectrum vind je de avonturiers, de eco-reizigers, de rugzaktoeristen, de drifters, de neonomaden en andere antitoeristen.
Een Vlaamse pionier wat dat betreft is Pole Pole. Voor hij de overstap maakte naar de sector van de exotische drink- en dansmuziek, organiseerde cultureel ondernemer Jo Bonte in de jaren tachtig onder die naam offroad-reizen : hij bood avonturiers overlandtrucking in West- en Centraal-Afrika aan, waarbij de deelnemers zich, in hun eigen woorden ‘blootstelden aan de volle realiteit van de bezochte plaatsen en toegang kregen tot het echte leven en een meer authentieke ervaring van de andere’.
Voor de bekende structuralist Jonathan Culler is deze overtrokken tweedeling tussen pantoffel- en bottinetoerisme een typische uitdrukking van zelfhaat onder toeristen: ‘Toeristen vinden altijd wel iemand die meer “toeristisch” is dan henzelf.’ De vraag is natuurlijk wat dat “toeristisch” dan precies inhoudt. Ons eigen onderzoek in Oeganda leert bijvoorbeeld dat rugzaktoeristen vaak neerkijken op overlandtrucks die voor hen niet meer zijn dan ambulante tourist-bubbles in een avontuurlijke verpakking.
Maar die rugzaktoeristen, afstandsbestuurd door hun Lonely Planet, zitten evengoed in hun eigen toeristische luchtbel. Die is misschien bescheidener, maar daarom niet minder exclusief. Het beeld dat de sector van de mondiale mobiliteit van zichzelf heeft, bevindt zich tussen de extremen van massatoerisme en antitoerisme, tussen comfort en exposure, tussen geslotenheid en openheid.

De camera en het toerisme

De originele ars apodemica en het hedendaagse toerisme hechten beide ook veel belang aan wat men van reizen mee terug brengt: souvenirs en foto’s, een zongebrande huid en een hoop sterke verhalen. De auteurs van de vroegmoderne reisgidsen toonden zich al bezorgd over het geheugen van de reizigers en hun drang om bij thuiskomst de meest fantastische verhalen op te dissen.
Modern toerisme wordt terecht beschouwd als een exportindustrie waarbij consumenten hun waren persoonlijk gaan ophalen. Maar wat valt er op te halen? Uiteindelijk slechts stukjes ongrijpbare realiteit. ‘Toeristen reizen naar feitelijke bestemmingen maar ervaren virtuele plaatsen’, zegt cultuurcritica Barbara Kirshenblatt-Gimblett.
Van die ervaring kan slechts een surrogaat worden overgebracht. Precies dat vormt de basis van een heuse exportnijverheid: een beeldindustrie van ‘lokaal’ artisanaat, airport art en (namaak)archeologische voorwerpen, naast de fotografie in al haar hedendaagse digitale vormen. Sinds de uitvinding van de Kodak, het mobiele fototoestel voor de reizende Europese elites van de late negentiende eeuw, heeft deze beeldindustrie zich diep genesteld in de toeristische praktijk.
Beeldmateriaal levert het bewijs dat men geweest is waar men beweert te zijn geweest, en staaft de verhalen van de reizigers. De camera en het toerisme zijn al meer dan een eeuw middelen om de realiteit niet enkel te benaderen, maar ook te maken.
Reality-tv is een zelfbewuste, laat-twintigste-eeuwse uiting daarvan, waarbij heel zwaar wordt ingezet op het maken -lees: uitlokken en dramatiseren- van stukjes ‘realiteit’ die veraf of dichtbij kunnen zijn maar steeds buiten de greep van de alledaagse ervaring blijven. Is het deze lotsverbondenheid tussen camera en toerisme die realiteitstelevisie zo reislustig maakt? Zo had de Vlaamse Big Brother zich maar net in Vilvoorde gevestigd of de realiteitstelevisie ging al op afzondering in Expeditie Robinson.
Nadat Martin Heylen in Man Bijt Hond dwars door Vlaanderen huiskamers verkende, trok hij naar de VS en later naar Siberië op zoek naar nog vreemder binnenskamers avontuur.
Niets toeristisch is realiteitstelevisie vreemd. In Big Brother, Expeditie Robinson en Temptation Island vinden we het equivalent van het all-in toeristisch pakket, inclusief een ondoordringbare tourist bubble in de vorm van een huis, een onbewoond eiland of een verafgelegen resort.
Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich de backpacking variant van realiteitstelevisie in de vorm van Heylens wereldwijde huisbezoeken of de intimistische beeldverslagen van Het leven zoals het is. Nog spectaculairder wordt het wanneer offroad reality-tv zichzelf tot onderwerp neemt en uitmondt in formats zoals Toast Kannibaal en Stanley’s Route.
De deelnemers zijn reizigers van verschillend allooi en het mentale en fysieke comfort van de eigen ‘cultuur’ wordt de ultieme tourist bubble in confrontatie met een overduidelijke andere cultuur.
Stanley’s Route neemt de vorm aan van een fysiek veeleisende trekking, uitgevoerd door een tienkoppige groep met een uitgesproken eco-toeristische drijfveer. Het team laveert doorheen landschappelijk waardevol gebied in Centraal-Afrika, van de ene “stam” naar de andere. Het spelelement bestaat erin dat in iedere uitzending een teamlid naar huis wordt gestemd.
Eén van de criteria die daarbij -door de zogenaamde stamhoofden- gehanteerd worden, is de mate waarin de deelnemers zich aan de lokale cultuur weten aan te passen. Toast Kannibaal ent zich op het gemeenschapstoerisme. De format is minder competitief, maar culturele aanpassing staat er zowaar nog meer centraal. Het programma toont de aanpassingsperikelen van drie families die elk een tijdlang hun intrek neemt ergens in ruraal Azië of Afrika, in een kleine gemeenschap die steevast als “stam” wordt omschreven.

Postkoloniale stammen

Met die koloniale term “stam” wordt in de exotische reality-tv op een heel eigentijdse manier omgesprongen. Eerst en vooral worden stammen in het verleden gesitueerd zodat de tocht van de deelnemers de allures krijgt van een reis in de tijd. Niet alleen in Stanley’s Route, ook in Toast Kannibaal nemen de deelnemers dat idee voor werkelijkheid.
Zo zegt deelnemer Bavo Bierkens na een eerste kennismaking met zijn Togolees gastdorp: ‘Dat is hier precies zoals in mijn geschiedenisboek van vroeger!’ Dat mag verschrikkelijk koloniaal klinken, het is ook een uitermate hedendaagse reactie van iemand die ervan uitgaat dat door de globalisering alle interconnecties gloeiend heet staan en elke vorm van verwijdering of afzondering iets uitzonderlijk is.
Een tweede update van de koloniale terminologie bestaat erin dat het begrip stam niet zozeer een politieke dan wel een culturele invulling krijgt. Wanneer in een interview met Libelle (17/03/2005) één van de backpackers-regisseurs van Toast Kannibaal uitlegt dat de gezinnen ondergebracht zijn bij ‘een echte stam’, bedoelt ze vooral een buitenissige culturele formatie in de vorm van een kleine groep halfnaakte Himba uit Namibië of lipschijvendragende Mursi uit Ethiopië. Deze “stam” ademt het soort traditionaliteit dat Bruce Parry gaat ontdekken in het BBC programma Tribe.

Kritiek van de exotische reality

Tijdens een onderzoeksinterview met een familie die deelnam aan Toast Kannibaal I noteerden we de volgende zeer typische dialoog tussen drie familieleden: ‘A: Eigenlijk zou je eens moeten gaan en zien hoe het echt is’; B: ‘Ja, […] want dat weten we niet’; C: ‘Ik zou ‘t gewoon niet willen weten. Ik wil echt niet ontgoocheld zijn.’ In eerste instantie gaat dit stukje gesprek over het feit dat de camera’s van het tv-programma de realiteit construeren, zelfs voor de deelnemers, die door die camera’s in een tourist bubble geplaatst worden waardoor het directe contact met het werkelijke lokale leven verstoord wordt.
Onze gesprekken met een ex-medewerker van Stanley’s Route wijzen uit dat de programmamakers bijzonder ver gaan in het manipuleren van de ervaring van de deelnemers. Vooral wanneer het gaat om het “tribaliseren” van de locals. Men schrikt er niet voor terug om hen te verbieden Engels te gebruiken, hen aan te manen hun gsm’s buiten beeld te houden en hen geld aan te bieden opdat ze hun golfplatendaken van een laagje stro zouden voorzien of zich in traditionele plunje zouden hijsen, kwestie van die jeans te maskeren. Daarover is, hoe futiel en vergeefs ook, uitgebreid gedebatteerd.
In al die debatten ontbreekt echter elke vorm van postkoloniale kritiek over ‘wij’ en ‘zij’. Als A in de dialoog hierboven zegt dat ze graag eens zou zien hoe ‘het’ echt is dan verwijst ze naar het leven van tientallen van de meest uiteenlopende individuen in een veelheid van lokale en translokale interacties. Maar haar ‘het’ reduceert dit ongrijpbaar geheel tot een statisch iets (het stamleven, misschien) dat perfect transparant en direct kenbaar is mits enige medialuwte.
De stam van de koloniale of postkoloniale verbeelding zegt meer over de ideeën van de toeschouwer dan over de realiteit van de mensen waarnaar verwezen wordt. Maar ook wie het begrip simpelweg afwijst, mist de complexiteit van wat ‘hedendaagse stammen’ zijn. “Stam” is immers een recent geherwaardeerde term in handen van inheemse volkeren, zoals bijvoorbeeld de Twa of pygmeeën uit Centraal-Afrika, en van hun belangenverdedigers.
Stammen allerhande, zoals de Mursi en de Himba, gooien hun “traditionaliteit” en “uniekheid” in de strijd voor hun overleving. Ze proberen hun tribale identiteit politiek te gelde te maken of ze zetten zichzelf te kijk voor toeristen en bieden beelden van hun tribaliteit te koop aan. Overal ter wereld proberen “stammen” de koloniale erfenis van exploitatie en vernedering om te keren met het ge-update koloniale begrip “stam” als wapen.
Niet alleen de voorstelling van de andere in toerisme en reality-tv moet in vraag gesteld worden. Ook onze eigen houding moet voorwerp van kritiek worden. Het exotisch toerisme en zijn meest recente vorm als reality-tv enten zich immers op een koloniale verbeelding die nog steeds levend is. Op basis van die koloniale verbeelding vieren we onze eigen moderniteit en ontwikkeling, en roepen we armoede aan verre kusten uit tot traditioneel en fotogeniek.
Ultiem zou ook de hele aanpassingsproblematiek, waar Toast Kannibaal en Stanley’s Route zo over doorbomen, de perfecte aanzet kunnen zijn voor reflecties over integratie. In beide programma’s wordt immers van de lokale bevolking verwacht dat ze zich gedragen als cultuurdespoten en dat ze hun cultuur opleggen als een corpus onverbiddelijke wetten waaraan alle stamleden en dus ook de reality-spelers -vaak tot hun eigen afschuw- moeten beantwoorden.
De vraag is wiens verbeelding van cultuur-als-wet hier te kijk wordt gezet. Is het de verbeelding van enkele rurale volken in Afrika en Azië of is het de verbeelding die we terugvinden in allerlei beschikkingen over integratie en inburgering in dit tochtgat aan de Noordzee?

Cultural learnings

Misschien is de meest fundamentele kritiek op de ontaarde ars apodemica wel te vinden waar we haar het minst verwachten: op het witte doek. De Kazachse sterreporter Borat parodiëert immers zowel het exotisch toerisme als de reality-tv door als een vroegmodern reiskunstenaar in de VS rond te trekken op zoek naar cultural learnings. Bij gebrek daaraan keert hij uiteindelijk naar huis terug met een Afro-Amerikaanse vrouw als souvenir.
Daarmee lijkt Borat een hele lading exotische realiteitstelevisie van antwoord te dienen die expliciet focust op ‘cultuur’ in de vorm van cultuurverschillen en cultuurconfrontaties, en waarin toerisme zichzelf te kijk zet.
Intussen ziet het er naar uit dat de hedendaagse reiziger meer profijt kan hebben van de aloude evenwichtkunst tussen leren en genieten, tussen appreciëren en profiteren, dan van groteske stammenoorlogen die uitgevochten worden tegen de achtergrond van wat Vitalski, één van de deelnemers van Stanley’s Route II, misschien wel terecht beschreef als een “uitgebrand Bokrijk”.