“‘Mediamalaise: maatschappelijke creativiteit als uitweg ’
Ik heb met veel interesse en plezier het vierdelige kerstessay van Geert Buelens in de De Standaard gelezen. Toch zijn er enkele lacunes in het betoog van Buelens, en het zijn zwarte gaten die in de meeste mediakritieken terug te vinden zijn.
Buelens levert met zijn kerstessay een genuanceerde en tegelijk messcherpe kritiek op het mediagebeuren anno vandaag. Dat is een noodzakelijk oefening, want -zoals de auteur terecht opmerkt- binnen de media wordt op kritiek veel te snel corporatistisch gereageerd. Alsof media en journalisten zo veel beter zijn in het analyseren van hun eigen tekortkomingen dan pakweg politici, bedrijfsleiders of rechters. Laat staan dat ze klaarstaan om meteen de straffe remedies toe te passen -gesteld dat ze daar al de macht toe zouden hebben.
De media worden vandaag inderdaad voortgestuwd door een zichzelf uithollende commerciële logica en de informatieopdracht wordt uitgevoerd door journalisten die ofwel gedwongen worden mee te stappen in de verdomming van hun beroep ofwel zelf overtuigd geraakt zijn dat de jongste strapats van Britney Spears net zo nieuwswaardig is als het verhaal achter de benoeming van de eerste Voorzitter van de Europese Raad (dat verhaal is uiteraard nog niet niet geschreven, dat vraagt langdurig en ernstig onderzoek).
Buelens pleit in het vierde deel van zijn essay voor gericht overheidsoptreden om de ergste ontsporingen aan te pakken en de media voor verdere zelfdestructie -en daardoor ook democratische zelfmoord- te behoeden. Terecht. Want in medialand geldt net zo goed als wat in de financiële sector of de landbouwsector geldt: de vrije markt is maar tot op zekere hoogte een efficiënt mechanisme voor productie en distributie, en dus moet een samenleving sturend optreden als ze wil voorkomen dat de zaken die buiten dat vrijemarktbereik vallen ook effectief wegvallen.
Toch zijn er enkele lacunes in het betoog van Buelens, en het zijn zwarte gaten die in de meeste mediakritieken terug te vinden zijn.
Eén. De media worden in dit soort kritieken beoordeeld op de manier waarop ze met informatie omgaan. En dus staat de schijnwerper voortdurend en uitsluitend op nieuws en duiding. Dat is begrijpelijk, want het uitgangspunt is de democratische functie en waarde van de media, maar het gaat wel even voorbij aan het feit dat informatie binnen de media een eerder marginaal fenomeen geworden is. Binnen de audiovisuele media zitten nieuws en duiding gevat in een cultuur van entertainment die als overkoepelendende zingever optreedt: wat leuk is, krijgt tijd en middelen; wat minder spitant of onderhoudend is, wordt als saai afgevoerd. Geen wonder dat de ironie en het cynisme ook insijpelen in de nieuwsrubrieken en -kolommen. De oplossing enkel zoeken op de nieuwsredactie zal in deze omgeving echter niet simpel zijn.
Twee. De geschreven media die Buelens gebruikt om voorbeelden uit te putten, zijn de usual suspects in dit soort kritieken: de kranten en het weekblad die gelezen worden door de kring waaruit ook de opiniemakers en de mediacritici zelf komen, met name De Morgen, De Standaard en een enkele keer Knack. Opnieuw: het grootste deel van de Vlamingen haalt zijn of haar informatie in andere kranten of uitgaven. Idem dito voor de audiovisuelen: het is terecht dat VRT uitgebreider besproken wordt en voor zijn grotere, publieke verantwoordelijkheid geplaatst wordt -aangezien de hele winkel met publieke middelen gefinancierd wordt en vanuit de overheid een publieke opdracht krijgt- maar daardoor komen VTM en andere commerciëlen wel heel makkelijk weg met de oppervlakkigheden die ze produceren tussen de reclameblokken door. Terecht zegt Buelens dat er een minimumgrens is aan het bereik van een publieke omroep om zijn maatschappelijke legitimatie niet te verliezen. Als een ernstigere VRT eenvoudig moet opboksen tegen een flierefluitende commerciële omroep, zou die benedengrens wel eens heel snel bereikt kunnen worden.
Drie. Buelens ziet de rol van de overheid iets te veel als sanctionerend en te weinig als stimulerend. En hij vergeet dat er tussen overheid en bedrijfsleven in nog een heel belangrijke speler is: het maatschappelijk middenveld. Professor Nico Carpentier heeft een interessant model uitgewerkt waarin hij beweert dat de toekomst voor een levendig en democratisch vitaal medialandschap gelegen is in initiatieven die een intelligente combinatie realiseren van privékapitaal, overheidssteun en maatschappelijke actoren. Het is een model dat in de Angelsaksische wereld druk bediscussieerd wordt, maar in Vlaanderen buiten het blikveld blijft, dat bleek ook al op de Staten-Generaal van de Media, die Kris Peeters begin dit jaar organiseerde en waar hij meer actie beloofde dan er sindsdien gekomen is.
Toch is het wonderlijk dat dit model zo onbesproken blijft, want er zijn best interessante en succesvolle voorbeelden te vinden. Zelf mag ik nu al meer dan zeven jaar zo’n bijzonder media-initiatief leiden: MO*.
MO* is een initiatief van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging, dat ook financieel blijvend gesteund wordt door de koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging 11.11.11 en door ngo’s als Broederlijk Delen, FOS, Plan België, Oxfam- Wereldwinkels, Trias, Vredeseilanden en Wereldsolidariteit. Zowel de federale als de Vlaamse overheid (ministeries van Ontwikkelingssamenwerking) subsidiëren de werking van MO* als maandblad, nieuwssite en zijn andere uitgaven en initiatieven. En dankzij een verstandige en wederzijds bevredigende deal met Roularta ontvangen alle abonnees van Knack ook maandelijks hun exemplaar van MO* in de bus. Daardoor heeft MO*, volgens de jongste CIM-cijfers, een bereik van 265.000 lezers op het laatst onderzochte nummer (een stijging van 8 procent in vergelijking met vorig jaar).
De redactie kreeg van al die spelers een duidelijk redactioneel statuut dat haar onafhankelijke werking garandeert én een kwalitatief eindproduct vraagt. De MO*redactie woekert met beperkte middelen maar weet dat haar opdracht niet ligt in sensatie of populistisch aanschoppen tegen al dan niet gevestigde machten, ze zoekt naar onderliggende tendensen en naar de betekenis van het dagelijkse nieuws voor gewone mensen in Noord en Zuid. Dat levert een blad op dat hoog gewaardeerd wordt door steeds meer lezers en dat een hoge vertrouwensscore krijgt. We slagen er vaak in om degelijke analyses te brengen lang voordat de crisis uitbreekt of een thema “hot” wordt.
Dat heeft te maken met het feit dat MO* een kleine, maar ongelooflijk sterk team journalisten in dienst heeft (ere wie ere toekomt: Alma De Walsche, Tine Danckaers, Stefaan Anrys, Kristof Clerix, Samira Bendadi en John Vandaele; en Bart Vanacker als webredacteur), maar ook met het feit dat deze talenten kunnen groeien en produceren in een omgeving die niet verwacht dat ze zeven keer per jaar een sensationele scoop halen. Het is onze overtuiging dat er nog héél veel journalistiek talent rondloopt in Vlaanderen dat op zoek is naar dergelijke nieuwsomgevingen. Als Vlaanderen echt een topregio wil worden -zoals in het jongste regeerakkoord ingeschreven werd- dan is het zorgen voor een dergelijke omgeving geen loutere optie, maar een must. En de beste manier om dat in het huidige tijdsgewricht te realiseren, is door overheid, markt en maatschappelijk middenveld op een vernieuwende manier samen te brengen, vanuit de overtuiging dat iedereen nood heeft aan en voordeel haalt uit media die hun democratische functie vervullen.
Gie Goris, hoofdredacteur MO*