“‘Sharia4Belgium, Leonard4Belgium: Oordelen en veroordelen met gezond verstand’
Het is als met twisters in de Amerikaanse Midwest: je weet dat ze komen en toch verrassen ze telkens weer en verwoesten ze veilig gewaande constructies. Zo dus ook de mediastormen over moslimextremisme en Westerse Waarden. Voor het PEN-jaarboek 2011 schreef ik een stuk dat verrassend actueel klinkt na alle politieke en mediatieke uitspraken over Sharia4Belgium. Of hoe het verleden en de toekomst inwisselbaar worden, en we dus in een gevaarlijke spiraal van populistisch opbod terechtgekomen zijn.
Ik ben geen moslim en ik draag al helemaal geen hoofddoek, dus is er niemand die van mij eist dat ik me zou distantiëren van de salafistische onzin die de pubers en hun baardige goeroes van sharia4belgium verkondigen. Ik ben wel een katholiek, toch vraagt niemand me in het openbaar afstand te nemen van Joseph Leonard als die -nog niet droog achter zijn aartsbisschoppelijke oren- gaat betogen tegen abortus of als de New York Times dag na dag bezwarende artikels publiceert over Benedictus Ratzinger.
Dat is dus anders voor moslims. Telkens iemand in de naam van hun profeet een stommiteit begaat, wordt elke individuele gelovige en elke gekende organisatie op het openbare forum gesommeerd om “eindelijk eens kleur te bekennen”.
Want wie niet mét ons is, zal wel tegen ons zijn. Dat de meerderheid van de moslims in België deel uitmaakt van ons, willen we alleen weten als ze zich gedragen en denken zoals de hogepriesters van de westerse identiteit decreteren. En het eerste gebod van dat eenentwintigste-eeuwse integratiecredo is: Gij zult niet in God geloven.
Rechtzetting. Dat gebod geldt niet alleen voor de Allerhoogste die zich in het Arabisch laat aanspreken, maar ook voor zijn ambtgenoten die Latijn, Hebreeuws of n’importe welke inheemse taal spreken. Het feit dat de commotie altijd ontstaat rond of teruggevoerd wordt op de islam, maakt dat vriend en vijand over de algemeenheid van dit eerste gebod heen kijkt.
Nochtans is het zoals Bonhoeffer onder het nazisme schreef toen ze eerst de communisten kwamen halen en iedereen de andere kant opkeek. De tolerantiegraad tegenover religie is gevaarlijk diep gezakt, met name in intellectuele kringen maar niet alleen daar. En het is not done om de wijsheid van die onverdraagzaamheid in vraag te stellen.
De falangisten onder de katholieken bestormen vandaag de openbare ruimte niet, zij hebben zich teruggetrokken achter de bruinstenen muren van hun hoogkerkelijke overtuiging. Al laat mgr. Leonard zien dat de harde kern van de Roomskatholieken niet eeuwig in die catacomben zullen blijven zitten. Zij zullen, zodra ze zich luidruchtig genoeg manifesteren, met dezelfde beslistheid teruggewezen worden als de salafisten vandaag. Op dat moment zullen de gemediatiseerde opperrechters ook alle schapen van de geiten willen scheiden.
‘Neemt u afstand van uw geloofsgenoten?’, zal de interviewster vragen. ‘En begrijpt u dat wij dit soort zaken niet kunnen tolereren?’ Vandaag lijken dat voor mij makkelijke vragen. Ik heb niets met het halsstarrige en alwetende geloof van de Ware Gelovigen. Dat kan ik dan toch gewoon antwoorden als ik in de radio of tv-studio zal zitten.
‘Maar,’ zal de immer kritische journaliste dan tegenwerpen, ‘bent u dan eigenlijk nog wel katholiek? Want volgens uw geloof moet u toch de paus gehoorzamen.’ Ik zal dan proberen uitleggen dat er niets van die aard in de evangelies staat, en dat de concilies die de macht van Rome eerste geconsolideerd hebben en uiteindelijk tot ridicule proporties uitvergroot, het resultaat waren van historische en dus menselijke machtsstrijd.
Halverwege word ik uiteraard onderbroken: of dat dan betekent dat ik breek met de paus en de katholieke kerk? Waarna ik een tweede poging waag en verwijs naar de notie van het volk van God, een idee die in het tweede Vaticaans concilie (in het begin van de jaren zestig, ja, maar dat betekent niet noodzakelijk dat het zijn relevantie verloren heeft) ontwikkeld werd door onder andere enkele vooraanstaande Vlaamse theologen en die verder vlees, bloed en beenderen kreeg in de bevrijdingstheologieën van de jaren zeventig en tachtig.
‘Mijnheer Goris,’ is mij halverwege 1962 toegeworpen, ‘we hebben niet de hele avond om uw casuïstiek te beluisteren [we mogen toch veronderstellen dat interviewers lang genoeg naar school geweest zijn om zulke woorden nog te kennen?], zegt u nu eens duidelijk: behoort u tot de katholieke kerk of niet?’
Ja -ik ben altijd geneigd om op duidelijke vragen ook duidelijke antwoorden te geven. Aha, triomfeert de interviewster: ‘Uiteindelijk streeft u dus dezelfde waarden en politieke doelstellingen na als de leonardisten, opus dei, de lefevristen en de Ueberprelaat zelve.’
Nog voor ik die conclusie kan tegenspreken, zoomt de camera in op de rechter die goed en kwaad met een scherp mes weet te scheiden en die afscheid neemt van de kijkers met de onsterfelijke woorden: ‘Ik onhoud dus vooral dat dit niet de laatste keer geweest is dat we met het groeiende extremisme uit katholieke hoek te maken krijgen. Wij blijven het voor u volgen. Nog een fijne avond met het spelprogramma dat hierna volgt.’
Of het kan ook voetbal zijn. Of een Britse detective. Daarover doen ze niet moeilijk op tv, als het de mensen maar ontspant na dat inspannende informatieaanbod.
Hoe dikwijls zal ik, na zo’n mediabehandeling, die poging om mij genuanceerd, eerlijk maar tegelijk zelfbewust uit te drukken, herhalen?
Bovenstaande stuk begon ik te schrijven op 22 juni 2010, naar aanleiding van een Terzake-interview over de uitspraken van Abu Imram, woordvoerder van Sharia4Belgium, die over de homoseksuele gemeenschap zei: ‘Er is geen plaats voor hen en een geleerde zal hen waarschijnlijk tot de dood veroordelen.’
Een paar maanden later publiceerde aartsbisschop Leonard een boek waarin hij stelde dat ‘de aidsepidemie geen straf van God is, hoogstens een soort van immanente gerechtigheid’. Met Leonard op de rechterflank en Vangheluwe op de onderbuik van de kerk, was het geruststellende zinnetje ‘vandaag lijken dat voor mij makkelijke vragen’ niet langer van toepassing. De latente antireligiositeit die voordien onder de vorm van islamofobie verscheen, werd gereïncarneerd in het dood gewaande antiklerikalisme van vorige eeuw. De hypothetisch toekomstige tijd werd met de bliksemschicht uit Luik en daarna de donderslag uit Brugge plots de onontkoombare tegenwoordige tijd.
De idee dat je zelf kan beslissen in hoeverre je toebehoort tot een club die onder vuur ligt, blijkt niet alleen voor moslims een illusie. De grenzen van de vrije meningsuiting worden meestal bepaald door de welmenende meerderheid. Daar is geen fascisme voor nodig.
Dit stuk verscheen in Auteurs in de bres voor auteurs. Jaarboek 2011 van PEN-Vlaanderen, onder de titel: De grenzen aftasten.