Bericht uit een verdeeld Nepal

Analyse

Bericht uit een verdeeld Nepal

Nepal heeft twee regeringen –die van de maoïstische rebellen en die van de zevenpartijencoalitie – en dat is niet echt een zegen voor de bevolking. Op 8 november 2006 hebben de twee kampen echter een akkoord gesloten. De hamvraag is of dat akkoord, en de tien jaar burgeroorlog die eraan vooraf gingen, zullen zorgen voor een beleid dat echt rekening houdt met de vele armen in Nepal.

Nepal maakt bewogen tijden door. Lange tijd leek deze parel van de Himalaya een toeristisch sprookje waar nooit echt iets gebeurde. Dat klopte toen al niet, maar nu is zelfs de schijn er af. De laatste jaren is Nepal een hogedrukpan waar de Middeleeuwen botsen met de moderniteit.
Nepal heeft –of sinds 8 november: had– het allemaal: een leger dat vooral naar de koning luistert, een meerpartijendemocratie, een maoïstische opstand die op tien jaar tijd grote delen van het land onder controle kreeg, een bloeiende civiele samenleving, een kastensamenleving met aparte waterkranen voor brahmanen en onaanraakbaren…
Al die realiteiten schurken tegen elkaar aan en de voorbije jaren kwamen ze frontaal met elkaar in botsing. In april 2006 bijvoorbeeld werkten de meerpartijendemocratie, de maoïstische rebellie en een deel van de civiele samenleving, samen om –middels het straatprotest van meer dan 1 miljoen mensen en 19 dagen algemene staking– de koning te dwingen afstand te doen van de absolute macht die hij twee jaar eerder (opnieuw) had gegrepen. De koning tràd terug en de regering van zeven parlementaire partijen verklaarde meteen dat de koning niet langer het bevel voerde over het leger.
Sindsdien is Nepal een land met twee regeringen, of beter met twee machtscentra: de rebellen en de coalitie van zeven parlementaire partijen. Beide heffen belastingen, voeren in mindere mate beleid en gebruiken soms nog geweld tegenover elkaar of de burgers. Al zinkt het geweld sinds het staakt-het-vuren van april 2006 in het niets tegenover de brutaliteiten die het land de voorbije jaren kende.

Dubbele taks

Als we er begin oktober rondtrekken, is de tweespalt overal voelbaar in Nepal, op het platteland maar ook in Kathmandu. Terwijl we naar het district Rasuwa dokkeren –120 km ten noorden van de hoofdstad– wordt onze wagen even voor het stadje Khalilastan tegengehouden door maoïsten. Ze eisen een toeristentaks van 1000 roepies, zo’n 25 euro, voor de toegang tot het Nationaal Park van de Langtangvallei. Echt vijandig is de sfeer niet.
Omstaanders, jong en oud, kijken lacherig en benieuwd hoe we zullen reageren. Er zijn wel wat wapens te zien, maar eerder op de achtergrond. Als we zeggen dat we Belgen zijn, wordt ons wel meteen in herinnering gebracht dat ons land in 2002 in volle burgeroorlog een lading automatische minimigeweren leverde aan de koning en zijn regering.
We krijgen het meermaals te horen: veel Nepalezen zijn deze “geste” duidelijk nog niet vergeten. De maoïsten geven ons een betalingsbewijs dat we later in een heel ander gebied kunnen gebruiken om een andere taks te ontlopen. We vragen hen wat ze met dat geld van plan zijn: ‘Wordt deze taks jouw salaris?’ Een echt antwoord komt er niet, behalve ‘dat de regering ook al jaren geld vraagt om het park te betreden en dat je ook niet weet wat daarmee gebeurt.’ Tien kilometer verder moeten we inderdaad aan de controlepost van de zevenpartijenregering nog eens 1000 roepies betalen.
‘Toch vind ik dat je de maoïsten en de zevenpartijenregering niet helemaal over dezelfde kam mag scheren’, zegt  Matthias Moyersoen, consul van Nederland en tevens directeur van SNV, een Nederlandse ontwikkelingsorganisatie die al decennia in Nepal werkt. ‘De zeven partijen werden ooit verkozen in het parlement. Bovendien moeten ze toch iets meer transparantie en verantwoording geven dan de maoïsten, die gewoon niet zeggen wat er met dat geld gebeurt. In regio’s waar de maoïsten al jaren de dienst uitmaken, is er amper iets gerealiseerd. Je vraagt je dus af of er niet veel geld in hun zakken verdwijnt.’

Onze hotelbaas in Dhunche, de hoofdplaats van het district Rasuwa, vertelt dat hij de voorbije jaren omgerekend 2500 euro –een bom geld in Nepal– betaalde aan de maoïsten. Dat Dhunche bewaakt wordt door legerposten omgeven door zandzakjes biedt hem geen bescherming. ‘Ik doe ook aan transport. De rebellen lieten weten dat er iets met die wagens kon gebeuren als ik niet zou meewerken. Toch kan je soms weigeren. Onlangs belden ze me op. Of ik een zware telefoonrekening kon betalen? Ik zei dat ik dat niet kon omdat er de voorbije jaren juist door de oorlog minder toeristen waren.’

In Kathmandu is het niet anders. Elke winkel die we binnenstappen, “doneert” aan de maoïsten. Over de hoogte van de “gift” kan meestal wel worden onderhandeld. Zegt een rasta-winkelier in Freakstreet: ‘Enkele jonge mensen van buiten Kathmandu kwamen hier binnen. “We zijn maoïsten en willen een gift”, zeiden ze. Ze vroegen 5000 roepies, maar ik heb met hen gediscussieerd: “Jullie willen verandering, dat is goed, maar ik kan dat niet betalen.” Ik heb 50 roepies (1,25 euro) gegeven en dat bleek okee.’ Zelfs de baas van een petieterig vuil kroegje vlakbij de eeuwenoude tempels in het hart van Kathmandu dokte 2,5 euro af. ‘Ze dreigen als je niet betaalt.’ Grote hotels dragen uiteraard veel meer af.

Ook ngo’s werden onder druk gezet om te doneren aan de maoïsten. ‘Met een hele groep ngo’s lieten we hen weten dat we geen giften doen aan politieke partijen. Ze hebben dat aanvaard’, zegt Basu Dev  Sharma van het Nederlandse SNV.

Een beetje beleid

In Kathmandu houden de maoïsten zich ook bezig met het maken van (een beetje) beleid. ‘Onlangs organiseerden ze een volksrechtbank in het centrum van de stad’, vertelt Govind Pandey, adviseur bij de federatie van Nepalese Kamers van Koophandel en Industrie. ‘Een man had een uitzendkantoor 200.000 roepies (5000 euro) betaald in ruil voor een job in het Midden-Oosten. Hij trok naar de Golf, maar kreeg er geen baan. Terug in Kathmandu contacteerde hij de maoïsten.
Die daagden het uitzendkantoor voor hun rechtbank en verplichtten het om de 200.000 roepies terug te betalen. Normaal gezien moet het ministerie van Arbeid zich zoiets aantrekken maar Nepal is zo goed als een failed state. Hier is geen rechtszekerheid, laat staan een commercieel of industrieel beleid. Wat wil je? Om de tien maand is er een nieuwe regering. Dat maakt niet alleen ondernemen moeilijk en riskant; het heeft mee een voedingsbodem geschapen voor de maoïsten.’

De maoïsten paraderen weliswaar niet met hun wapens door Kathmandu, maar ze zijn er wel duidelijk aanwezig. In die zin hebben ze hun opmars door het land voltooid. Dat was overigens al zo tijdens de aprilrevolutie. Jalanath Khanal, leider van de communistische CPN(UML), de tweede grootste parlementsfractie, mag dan al pretenderen dat zijn partij die massa heeft bijeengebracht, veel mensen getuigen dat de maoïsten minstens even belangrijk waren bij het op de been brengen van 1 miljoen mensen naar de hoofdstad. Ze deden dat onder andere door op vele plaatsen te eisen dat iedere familie minstens één voltijdse lid ter beschikking van de maoïsten zou stellen, of door gratis transport af te dwingen.

Omdat de maoïsten en de zeven partijen vredesgesprekken na het terugtreden van de koning zogenaamde vredesgesprekken aanknoopten over de toekomst van het land, kunnen de twee kampen zich nu overal in het land naast elkaar vertonen, desnoods ontplooien ze zich als concurrerende machtscentra in dezelfde straat. De vraag is of de Nepalezen die geest terug in de fles krijgen.
5500 minimi’s voor een falende democratie
Zowat iedereen is het erover eens dat de democratische partijen er in Nepal bijzonder weinig van gebakken hebben. In 1990 had (alweer) een volksbeweging na 20 jaar een einde gemaakt aan het partijloze Panchayatsysteem, dat de koning de absolute macht gaf.
Er kwamen meerdere verkiezingen en tussen 1990 en 2001 volgden maar liefst tien regeringen elkaar op. Die democratisch verkozen bestuurders waren al te vaak bezig mekaar vliegen af te vangen –op een bepaald moment begonnen parlementariërs zelfs het parlement boycotten– en zichzelf te verrijken. Aan de armoede in het Nepalese binnenland deed de regering weinig, al profiteerde Nepal mee van de economische bloei in Zuid-Azië. Dat verklaart deels het succes van de Communist Party Nepal (Maoïst), een van de vele communistische splinterpartijen die Nepal rijk was.
Tijdens hun allereerste actie, op 13 februari 1996, in een van de armste districten van het land, overvielen maoïsten de landbouwontwikkelingsbank van de Nepalese overheid. Ze verbrandden alle leningsbewijzen, waardoor ze de boeren effectief bevrijdden van hun schuldenlast. Overal waar ze kwamen, verboden ze kaartspel, alcohol en geweld tegenover vrouwen.
Ze bespeelden ook de etnische-en kastengevoeligheden, want van de meer dan 60 kasten en etnieën in Nepal zijn het vooral de Bahun, Chetri en Newari die al decennia de lakens uitdelen in ’s lands bestuur. De andere groepen –niet in het minst de zogenaamde Dalits of onaanraakbaren– telden niet mee. In heel wat regio’s werden die groepen aangemoedigd etnische mantelorganisaties van de CPN (Maoïst) op te richten.

De maoïsten danken hun succes niet enkel aan overtuigingskracht. Ze slaagden erin almaar meer wapens –onder andere de beruchte Belgische minimi’s– te ontfutselen aan leger en politie. Ook hun “belastingopbrengsten” stelden hen in staat om wapens te kopen. En met die wapens werd gedreigd en soms geschoten. Mensen moesten koken voor hen, hen onderdak verschaffen of wapens herstellen.
Deden ze dat niet, dan konden ze zich verwachten aan geweld. Deden ze het wel, dan waren ze meteen verdacht voor het leger dat hen na het vertrek van de maoïsten kwam lastigvallen. Beroepsgroepen zoals smeden, leerkrachten of kleermakers legden er in bepaalde regio’s haast allemaal het bijltje bij neer, omdat ze platgedrukt werden tussen rebellen en leger. Vele anderen vluchtten naar de stad of zelfs naar het buitenland. Geëmigreerde Nepali zorgden in 2004 voor 12 procent van het nationaal inkomen. Dat verklaart waarom het land in de jaren negentig ondanks de politieke chaos economisch niet slecht presteerde.

Zowel leger als rebellen gebruikten veel geweld, maar mensenrechtenorganisaties zijn het erover eens dat het leger meer doden op zijn geweten heeft dan de maoïsten. Mensenrechtenorganisatie INSEC noteerde dat tussen november 2001 en december 2002, een van de bloedigste periodes van het conflict, de staat 4306 doden maakte, tegen 1127 voor de maoïsten. De dodencijfers van de burgeroorlog zijn overigens geëxplodeerd van zodra naast de politie ook het leger in het strijdperk trad.
De 5500 minimi’s die de regering Verhofstadt I leverde, zorgden niet voor een versterking van de prille democratie, maar lieten het leger wel toe het geweld op te drijven, met meer doden tot gevolg. Soms dreef het blinde legergeweld mensen in de armen van de maoïsten.
Tegen 2003 werd gezegd dat de maoïsten bijna alle Nepalese dorpen – en dus 90 procent van het grondgebied– in handen hadden, terwijl de regering nog slechts de steden had. Toch waren er grote verschillen in de machtspositie van de CPN(Maoïst), afhankelijk van de armoede in de streek, de traditionele politieke voorkeuren, de kwaliteit van het lokale politieke en militaire personeel van de maoïsten, het optreden van de regeringstroepen en tal van andere factoren. De rebellen konden overal toeslaan, maar dat betekende nog niet dat ze overal op het platteland de zaak in handen hadden..

Terug naar Syabru

Dat blijkt in Rasuwa. Het district heeft met de Langtangvallei de derde belangrijkste toeristische zone van het land, na de Everestzone en de Annapurna’s. Toch is de weg erheen nog even veeleisend als twintig jaar geleden: de rit van 120 km vergt een hele dag. In 1986 verbleef ik een tijdlang in het dorp Syabru (2200 meter), het lijkt dus een goed idee om er terug te keren om te zien hoe groot de impact van de burgeroorlog is in afgelegen gebieden.  Toen was er geen elektriciteit, nu krijgt het dorp stroom van de waterkrachtcentrale in het 800 meter lager gelegen Syabrubensi.
Zowat alle gezinnen hebben minstens een peertje hangen. De primitieve maar erg fotogenieke terraslandbouw is niet veel veranderd. En toch: als we het dorp binnenkomen, herkennen het eerst niet. Op de plaats waar het pad het dorp binnenkomt, bevonden zich destijds de eerste erg bescheiden lodges. Toen waren dat traditionele huizen met beneden een stenen gedeelte voor het vee en op de houten eerste verdieping de woning waar ook de toeristen konden logeren.
Vandaag zijn de traditionele woningen in dit deel van het dorp vervangen door betonnen hotels met drie of vier veelkleurige verdiepingen. Sommige bieden zelfs kamers met warme douche aan en de meeste hebben er ook een toeristenwinkel bij. Het moet een heksentoer geweest zijn om het bouwmateriaal met dragers tot in Syabru, dat op 10 km van de weg ligt, te krijgen.

De toeristische bloei heeft een aantal gezinnen, die grotendeels tot dezelfde familie Lama behoren, geen kwaad gedaan. Ze sturen tegenwoordig hun kinderen op kostschool naar Kathmandu, zodat ze het klappen van de toeristische zweep kennen en vlot Engels spreken. Dezelfde familie Lama financierde de renovatie van de lokale gompa of boeddhistische tempel en een van de broers is naast hoteleigenaar ook de lama van die tempel.
‘De maoïsten zijn mensen die in een vorig leven slecht hebben geleefd’, zo vat hij op een avond zijn kijk op de burgeroorlog samen. De Lama’s hebben stromend water en moderne kachels met heuse rookpijpen, een hele stap vooruit voor Nepal, dat een van de weinige landen is waar vrouwen jonger sterven dan mannen als gevolg van de rook die in de huizen blijft hangen.

Niet iedereen in Syabru heeft op dezelfde manier geprofiteerd van het toerisme. Ook de kleine boer die bamboematten maakt als bijverdienste wil graag toeristen herbergen, maar hij heeft stromend water noch moderne kachel. Aan zijn huis, een eind verder dan waar toeristen het dorp binnenkomen,  hangt een affiche van de maoïsten waarop alle boeren opgeroepen worden zich te verenigen en waarop de koning het land wordt uitgejaagd. De mattenmaker zegt niet te weten wie de affiche daar gehangen heeft, maar hij durft ze niet te verwijderen.
En neen, wie de maoïsten zijn, weet hij ook niet. Het valt anders wel op dat de maoïstenaffiches niet op de betonnen hotelmuren van de welgestelde dorpelingen hangen. Ook deze streek heeft geweld gekend, vooral van het leger tegen vermeende maoïsten. Zegt een uiterst betrouwbare bron: ‘Drie jaar geleden pakte het leger twee leerkrachten in Dhunche op die vagelijk sympathiseerden met de strijd tegen de armoede.
De lokale majoor bekende me op een lange avond bij een glas dat hij het bevel daartoe kreeg van de legertop in Kathmandu, die op zijn beurt van lokale politici hier te horen had gekregen dat die twee leerkrachten hen tegenstonden. Dat volstond om de twee op te pakken en te martelen. Dagenlang. De ene is overleden, de andere leeft nog, maar is psychisch gestoord.’ En er waren de twee werknemers van de krachtcentrale in Syabrubensi die een vakbond wilden oprichten.
 ‘Het leger pakte hen op en bracht hen naar de overkant van de vallei in de bossen. Daar werd hen gezegd dat ze voor hun leven mochten lopen, waarna ze werden neergeknald.’ Een proces is er nooit gekomen. Je zou als eenvoudige boer voor minder stilhouden dat je met de maoïsten sympathiseert, ook al is er nu een staakt-het-vuren.

Syabru heeft weinig maoïstische agitatie gekend. Wel werden boeven die zich in de streek uitgaven voor maoïsten door de echte maoïsten gevangen genomen. Zegt een boer-hoteleigenaar: ‘Syabru is rijk geworden door het toerisme. Er zijn hier 22 hotels. De maoïsten kennen veel meer succes in de veel armere dorpen aan de overkant van de vallei. Er is maar één maoïst in ons dorp.’

We vinden inderdaad één huis met de maoïstische vlag in Syabru. Een besje opent de deur: ‘Nee, ik weet niet waar die vlag op slaat. Mijn zoon heeft die daar gehangen.’ Die zoon vinden we ’s anderendaags Syabrubensi. Het is Rikchen Tamang, een eenvoudig geklede man van rond de dertig. Hij stapt met een zachte glimlach op ons toe.

Tamang beaamt dat de maoïsten meer succes hebben in de armere dorpen. ‘Toch voel ik ook in Syabru heel wat steun, al blijft die onuitgesproken. Eén lucifer volstaat voor een bosbrand en ik ben die lucifer. Zeker, het toerisme was goed voor de ontwikkeling, maar het was vooral goed voor de rijkste personen, die nu hun kinderen naar dure kostscholen sturen.
Kwam er projectgeld, dan deden de leiders niks voor de armen, maar gebruikten het geld voor eigen profijt, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat zij stromend water in huis kregen. Wij maoïsten willen dat iedereen van het toerisme geniet. Ikzelf verdien als klusjesman op de school 1500 roepies (bijna 40 euro), deze theeshop brengt evenveel op. Van de partij krijg ik 150 roepies voor onkosten. Dat is genoeg. Ik heb geen goud nodig. Ons gezin eet goed en we kunnen kleren en schoenen kopen. Dat volstaat.’

Waar een wapen is, is een wet

Onze gids, die vrij sceptisch staat tegenover de maoïsten, vindt Rikchen moedig: ‘Als de vredesgesprekken mislukken, wordt hij een schietschijf voor het leger.’ En de legerkazerne bevindt zich op…300 meter van Rikchens theehuisje. Rikchen geeft toe dat de maoïsten in deze regio geen beleid hebben, behalve dan dat er niet mag worden gegokt. Hoe hij dat kan afdwingen? ‘Mensen zijn bang van ons omwille van het imago dat we nu al hebben.’

In Dhunche zegt de lokale maoïstenleider Kaisang Dhindup dat zijn beweging 100 leden heeft in Dhunche alleen al. ‘Dat zouden er meer zijn als politie en leger de mensen niet zo bang maakten.’ Dhindup maakt zich sterk dat hij bij verkiezingen 70 procent van het volk achter zich zou hebben. Nonsens, vindt een jongeman die toerisme studeert in Kathmandu: ‘Neem hun wapens af en de maoïsten stellen hier weinig voor.’

Hira Nath Khatiwada, alias “Suman”, de Maoïstische leider in de districten Rasuwa en Nuwakot, ontkent het belang van de wapens niet. Suman is van in zijn studententijd lid van de verschillende voorlopers van de CPN(Maoïst). Ook als leerkracht bleef hij politiek actief. ‘In 1991 namen we deel aan de verkiezingen, maar de democratie loste de problemen van de mensen niet op. Daarom kozen we voor de gewapende strijd.’ Suman zegt 155 getrainde en sterk bewapende militairen te hebben, en 600 minder getrainde militieleden. Wat hij met die macht aanvangt?
‘Dankzij die macht slaagden we erin om voor de 200 mensen die een nieuwe krachtcentrale nabij Syabrubensi bouwen, een dagloon van 200 roepie (5 euro)  af te dwingen.’ Dat afdwingen van hogere lonen gebeurt geregeld, in zoverre dat de Federatie van Nepalese Kamers van Koophandel en Industrie gewaagt van een structureel probleem, een concurrentienadeel. Waar ze kunnen, leggen de maoïsten “herverdeling” op, getuigt Sonam van Sunny Travels: ‘We betalen onze dragers onder druk van de maoïsten 50 roepie per dag meer. In de Everestregio hebben de maoïsten de rijstprijs gedrukt van 150 naar 80 roepie.’

Maoïsten en niet-maoïsten zijn het erover eens dat de rebellen ondertussen heel wat domme of gefrustreerde krachten hebben aangetrokken. ‘Dat komt ervan als je per familie een zogenaamde wholetimer, iemand die voltijds voor de rebellen moet werken, opeist. Dat trekt kaf aan.’ Of kinderen: mensenrechtenorganisaties klagen aan dat de rebellen vele kinderen dwongen om aan hun kant te strijden. Ook dat zou met het akkoord nu moeten stoppen.

Eindspel?

Hoeveel steun de Maoïsten echt genieten, zal moeten blijken uit verkiezingen. En volgens het akkoord van 8 november moeten die er voor 15 juni 2007 komen. Eerst komt er een interimregering van maoïsten én de zevenpartijencoalitie die de verkiezingen voorbereiden. De verkiezingen zullen dan op hun beurt leiden tot een grondwetgevende vergadering, een eis die al 60 jaar meegaat in Nepal. Die vergadering moet dan beslissen of het land nog een koning nodig heeft of niet, en hoe democratisch en sociaal het land voortaan zal worden bestuurd.

Met het akkoord vermindert het risico dat het staakt-het-vuren, zoals tweemaal eerder gebeurde, opnieuw omslaat in oorlog. Er lijkt immers een regeling gevonden voor de moeilijke kwestie van de ontwapening. De maoïsten willen hun wapens niet afgeven zolang ook het leger dat dankzij 200 jaar traditie en vele familiebanden zeer nauw aanleunt bij de koning, niet hetzelfde doet. De maoïsten, en zij niet alleen, vrezen immers een nieuwe koninklijke coup als ze hun wapens te vroeg afgeven.
De democratische partijen achten eerlijke verkiezingen dan weer niet mogelijk zolang de maoïsten gewapend zijn. Het akkoord bepaalt nu op welke plaatsen de twee legers hun wapens moeten indienen en de Verenigde Naties (VN) spelen een centrale rol in de monitoring van die wederzijdse ontwapening. Meer algemeen zullen de VN hun ruime ervaring in post-conflictsituaties ter beschikking stellen. Ook in Nepal stelt zich immers de vraag naar de reïntegratie in het burgerleven van rebellen voor wie de oorlog in hun levensonderhoud voorzag.

Het blijft afwachten of de rebellen de verkiezingsresultaten zullen aanvaarden, ook als die eventueel aan hun nu niet onaanzienlijke macht knagen.  Veel waarnemers aanvaarden alvast dat de maoïsten de armoede en de sociale uitsluiting van achtergestelde etnieën en kasten op de politieke agenda hebben geplaatst in Nepal. In het akkoord van 8 november staan overigens een aantal principes van sociaal-economische transformatie die gericht zijn op een betere verdeling van de rijkdom. Zo zal een deel van de rijkdommen van de koninklijke familie genationaliseerd worden, en is er sprake van landhervorming en bescherming van achtergestelde groepen.
 De hoop leeft dus dat alle ellende niet voor niets is geweest, en dat er een democratisch bestuur uit kan voortkomen dat meer doet voor de mensen, ook voor de armere mensen die ver van Kathmandu wonen, kortom een regering die heel het volk dient.