Het IMF is een instrument van controle

Analyse

Het IMF is een instrument van controle

Heel wat ontwikkelingslanden willen een ander Internationaal Monetair Fonds. Om dat mogelijk te maken moeten er fundamentele wijzigingen komen in de machtsverhoudingen. 'We hoeven niet per se de helft van de stemmen te hebben, 49 procent is ook al goed', zegt Ariël Buira, directeur van een lobbygroep van ontwikkelingslanden bij het IMF en de Wereldbank.

Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank zijn er niet in geslaagd economische ontwikkeling naar de ontwikkelingslanden te brengen omdat ze te ideologisch, te neoliberaal te werk gaan. Die kritiek komt van duizenden ngo’s, maar ook van de regeringen van heel wat ontwikkelingslanden. Die landen vertegenwoordigen vier vijfde van de wereldbevolking, maar in het IMF en de Wereldbank hebben ze slechts een goeie dertig procent van de stemmen. De beslissingen in het IMF worden genomen door een bestuursraad van vierentwintig directeuren, waarvan dertien uit de rijke landen, die samen bijna zeventig procent van de stemmen hebben. Ariël Buira zetelde namens Mexico in die raad en is nu directeur van de G24, een organisatie die de ideeën en krachten van vierentwintig landen uit Afrika, Azië en Zuid-Amerika bundelt en bij het IMF en de Wereldbank ijvert voor de gezamenlijke belangen van die landen. We vragen hem waarom ontwikkelingslanden zich tot het IMF en de Wereldbank blijven wenden als ze er zo ontevreden over zijn.
Ariël Buira: Veel ontwikkelingslanden zijn lid sinds deze instellingen werden opgericht. Ze hebben dus alle recht om bij de Wereldbank of het IMF om geld te komen. Van de 184 lidstaten in het IMF zijn er, naast de rijke landen, zo’n twee dozijn opkomende landen die een beroep kunnen doen op de geldmarkten. De Afrikaanse landen krijgen, zelfs met goedkeuring door het Fonds, geen geld. Zij zijn ook leden van het IMF en moeten een eerlijke behandeling krijgen. Ooit leenden ook de Europese landen van het Fonds. Toen waren ze erg gekant tegen harde voorwaarden. Nu zij een beroep kunnen doen op de markt, willen ze in het Fonds zo weinig mogelijk geld steken, maar eisen ze steeds meer voorwaarden. Landen moeten hun eigen beleid kunnen bepalen. Externe dwang werkt niet, is gebleken door het falen van zovele IMF-programma’s. In de late jaren negentig faalde drie vierde van de programma’s. Hoe meer voorwaarden, hoe minder succes..
De Belg Leo Van Houtven, die jarenlang als secretaris alle vergaderingen van de bestuursraad van het IMF volgde, zegt dat er nooit wordt gestemd, en altijd met consensus wordt beslist. Ontwikkelingslanden gaan dus met alle beslissingen akkoord.
Ariël Buira: Nonsens. Er is geen consensus als je beslist met gewogen stemmen. De secretaris, zoals Van Houtven vroeger, luistert naar wat de vierentwintig directeurs zeggen en telt: de VS is tegen -dat is 17 procent tegen, Duitsland is tegen -dan is al 23 procent tegen, enzovoort. Misschien zijn acht van de vierentwintig directeurs tegen, maar als ze meer dan vijftig procent van de stemmen vertegenwoordigen dan besluit de secretaris dat de consensus tegen is. De meerderheidsvisie wordt opgelegd als zogenaamde consensus. Bovendien zijn voor veel belangrijke beslissingen speciale meerderheden nodig, sommige beslissingen kunnen maar genomen worden met een goedkeuring van 85 procent. Als de VS met hun 17 procent neen zeggen, heeft het geen zin meer te discussiëren. Soms worden zaken niet eens besproken omdat de VS vooraf laten weten dat ze tegen zijn.
Rijke landen zeggen: ‘Wij geven het geld, dus is het normaal dat wij meer stemmen hebben…’
Ariël Buira: De rijke landen houden de bestaande machtsverdeling in stand. De hoeveelheid stemmen is gebaseerd op de hoeveelheid geld die elk land ter beschikking stelt van het Fonds. Dat staat dan weer in verhouding tot de relatieve aandelen van landen in de wereldeconomie, maar de berekening daarvan is gedateerd. Bovendien moet je eigenlijk de werkelijke productie in de verschillende landen vergelijken, in plaats van uit te gaan van de verschillen in koopkracht. Vandaag weegt een Belgische kapperbeurt in zo’n internationale vergelijking makkelijk twintigmaal zo zwaar als een Indiase, al word je in India misschien nog beter gesoigneerd. Een gecorrigeerde berekening zou tonen dat België, Oostenrijk, Zwitserland en de vier Scandinavische landen samen drie procent van de wereldeconomie vertegenwoordigen, tegenover 23 procent voor China, India, Indonesië, Korea, Pakistan, de Filipijnen en Thailand. Toch hebben de zeven Europese landen meer stemmen bij het IMF en de Wereldbank dan hun Aziatische tegenhangers. Zoals het nu werkt, is het IMF een instrument van controle op de kleinere, zwakkere landen die hier om financiële steun moéten vragen.
Ontwikkelingslanden willen meer geld in het Fonds steken?
Ariël Buira: Absoluut. Het Zuiden heeft minstens twee keer zoveel reserves als de rijke landen samen. Zuid-Korea heeft 170 miljard dollar, China 500 miljard. Vandaag investeren ze in Amerikaanse schatkistcertificaten die hen 1,2 procent opleveren. Als het Fonds je geld gebruikt, krijg je 1,9 procent. Bovendien, als ze geld plaatsen in het Fonds, gebeurt dat in Speciale Trekkingsrechten (gebaseerd op een korf van munten, nvdr) waardoor de dollardevaluatie niet meer aan hun reserves vreet. Onder die omstandigheden wil iedereen geld plaatsen bij het IMF. De rijke landen laten echter niet toe dat de ontwikkelingslanden meer geld in het Fonds steken, omdat hun stemmenmacht dan zou afnemen. Vooral kleine landen als België zijn tegen, omdat dit een van de weinige plaatsen is waar ze aan de grote tafel zitten.
China en Korea zullen ook voorwaarden stellen als hun geld wordt uitgeleend?
Ariël Buira: Natuurlijk willen ze ook een gezond beleid, maar het zou anders zijn. In het ontwikkelingsbeleid van Zuid-Korea en China speelde de staat een veel grotere rol dan in de IMF-programma’s. De staat voerde een effectief industrieel beleid en beheerste de wisselkoers, zodat die niet was overgeleverd aan de geldmarkten. Bovendien streefden ze efficiëntie in publieke ondernemingen na door competitie, niet noodzakelijk door privatisering. Het beleid dat het Fonds suggereerde, was niet altijd in het belang van de ontwikkelingslanden.
Waarom pleit het IMF voor foute oplossingen?
Ariël Buira: Dat weet ik niet. Misschien geloven zij in hun beleid, maar als India, Vietnam en China met succes een bepaalde aanpak hebben gevolgd, waarom verbied je dan anderen die weg te volgen? Latijns-Amerika heeft wel gedaan wat het IMF wilde en kende veel minder groei. Het IMF mag niet zeggen: je kan pas lenen als je doet wat wij willen. Je kan enkel eisen dat er wordt terugbetaald.
U voorspelt een ander IMF als de ontwikkelingslanden er meer macht hebben.
Ariël Buira: Ja, het IMF zal meer geloofwaardigheid en legitimiteit hebben, en veel meer middelen. Het Fonds is erg klein geworden: het vertegenwoordigde 58 procent van de wereldhandel, nu is dat nog 4 procent. Het beleid zou ook minder ideologisch gekleurd zijn.
Is dat wel zo zeker? Het personeel van het IMF, ook als het afkomstig is uit ontwikkelingslanden, is in de Verenigde Staten opgeleid.
Ariël Buira: Bureaucraten weten van waar de wind komt. Als je tegen de baas ingaat, maak je geen promotie. Als de baas verandert, verandert ook de wind. Je zal een meer open en pluralistische benadering krijgen. Als één ideologie of denkschool domineert, leidt dat tot dogmatisme.
www.g24.org