‘Het verengen van burgerschap tot kiezerschap is funest voor de democratie’
In hedendaagse democratieën moeten verkozen politici steeds meer samenwerken met burgers en hun organisaties als ze dingen voor elkaar willen krijgen. Dat vraagt een heel ander werkprincipe: van representatie naar cocreatie.
Verkozen politici hebben het dezer dagen moeilijk hun kiezers achter hun projecten te krijgen. In het Verenigd Koninkrijk was een grote meerderheid van de parlementsleden voor een blijvend lidmaatschap van de Europese Unie, maar het volk stemde, ondanks de campagne van de verkozenen, voor een Brexit. Antwerpse en Vlaamse overheden tekenden bij het begin van deze eeuw een brug over de Schelde uit, maar verzuimden een brug naar de bevolking te slaan. Sindsdien is de brug een tunnel geworden, en is het Oosterweeldossier bijna een symbool van hoe politici de bevolking bij het beleid moeten betrekken als ze willen dat het goed loopt met zo’n groot infrastructuurdossier.
Filip De Rynck, hoogleraar bestuurskunde aan de Ugent: ‘Het is een verschijnsel dat je in alle democratische landen ziet, waar uitgebreide vormen van rechts- en belangenbescherming bestaan, die door burgers uitvoerig gebruikt worden om projecten te vertragen of van de agenda te krijgen. In Nederland of het Verenigd Koninkrijk is het niet anders.’
‘Vroeger waren partijen dankzij hun zuilen diep verankerd in de samenleving. Nu zijn ze vooral verkiezingsmachines geworden.’
Het verzet tegen het Eandis-akkoord was een ander voorbeeld. De directie van Eandis werkte in overleg met een aantal politici een akkoord uit om 14 procent van ons distributienet voor gas en elektriciteit aan het Chinese staatsbedrijf State Grid te verkopen, maar in een mum van tijd groeide verzet tegen de overeenkomst en werd hij afgeblazen.
Hoe komt het dat de representatieve democratie het zo moeilijk heeft om dingen gedaan te krijgen? Professor De Rynck wijst erop dat politieke partijen de voorbije decennia sterk veranderd zijn. ‘Vroeger waren partijen dankzij hun zuilen diep verankerd in de samenleving, dingen werden vooraf doorgepraat in al die geledingen. Als een burgemeester een beslissing nam, werd die gedragen van onderuit. Nu ligt dat anders. Partijen zijn vooral verkiezingsmachines geworden.’
Dat mensen op de verkiezingsdag voor een partij stemmen betekent niet dat ze die partij ook in alles volgen. Het partijpolitieke theater, en de daarbij horende politieke spelletjes, nodig voor de partijen om zich te profileren, wordt gewillig opgevoerd in onze massamedia. Maar het is niet altijd bevorderlijk voor de geloofwaardigheid van de politiek, en de bereidheid van mensen om er zich mee te verbinden.
Politiek onvermogen
De crisis van de geloofwaardigheid van de politiek is overigens ook te wijten aan het onvermogen van de verkozen politici om dingen voor elkaar te krijgen op belangrijke gebieden zoals werkgelegenheid. Luc Huyse, emeritus hoogleraar in de sociologie aan de KU Leuven, formuleert het zo in zijn boek De democratie voorbij: ‘Waar de markten de overheid verdrukken, wordt de democratie in haar diepste wezen gekwetst. De zorg om het algemeen welzijn, om verdelende rechtvaardigheid en om de productie van publieke goederen ebt weg (…). Een verdrukte staat verliest ook slagkracht, wat dan weer invreet op de geloofwaardigheid van het democratische bestel.’
Professor De Rynck valt hem daarin bij: ‘Als zaken overgelaten worden aan internationale instellingen of de markt, haken mensen af en gaan ze voor populisten stemmen die zeggen dat ze het systeem op de schop zullen nemen en dat ze weer naar de stem van de gewone mensen zullen luisteren.’
CETA-manifestatie in Brussel
© Floris Van Cauwelaert
Geleidelijk is daartegen verzet gegroeid. Het verklaart mede waarom CETA, het Europese vrijhandelsverdrag met Canada, plots een kwestie kon worden in Wallonië. In 1994 keurde het Belgische parlement het veel verregaandere wereldhandelsakkoord (26.000 bladzijden tegen 1600 voor CETA) op een ochtend goed, zonder veel vragen te stellen. Er leefde toen het gevoel dat er niks aan te doen was. ‘Het parlement is verworden tot een passieve stemmachine als het gaat om internationale akkoorden’, zuchtte Herman Van Rompuy daarover in 2002 als voorzitter van de parlementaire werkgroep mondialisering. Het belette Van Rompuy niet om als voorzitter van de EU CETA te ondertekenen. Maar anders dan in 2002 is de context nu zo geëvolueerd dat het Waalse parlement wel een vuist kon en durfde maken.
Sterkere burgers
Tegenover die verzwakte politiek staat een sterkere burger. Meer dan vroeger zijn er goed opgeleide burgers die de competentie, de tijd en de zin hebben om in tal van dossiers hun eigen verhaal te brengen en tegen de politiek in te gaan. Die burgers kunnen dankzij de digitale communicatiemiddelen en de sociale media ook veel beter dan vroeger andere mensen mobiliseren en organiseren.
‘Mensen zijn veel mondiger geworden. De kwaliteit van hun voorstellen is dikwijls indrukwekkend.’
Els Lecompte, directeur van de cel beleidsparticipatie van de Stad Gent, werkt sinds 2000 voor de stad en zag een enorme evolutie: ‘De maatschappelijke druk is veel groter geworden. De mensen zijn veel mondiger. Ze reizen veel, zien voorbeelden van hoe het anders kan en confronteren de stad daarmee. De kwaliteit van hun voorstellen is dikwijls indrukwekkend: ze beschikken over experten die het soms even goed weten als de ambtenaren. Dat kan je als bestuur niet negeren.’
Professor De Rynck valt haar bij: ‘De allure en de omvang die bijvoorbeeld die Antwerpse actiegroepen rond Oosterweel en Ringland hebben gekregen zijn vele malen groter dan die van de inspraak van de jaren zestig.’
Lecompte zag de rol van de politiek dan ook enorm veranderen: ‘Vroeger bepaalde de overheid de onderwerpen waarin de burger inspraak kreeg, en de manier waarop dat mogelijk was. Nu is het vaak omgekeerd: de overheid bepaalt niet meer hoe de buitenwereld kan participeren, maar moet vaak inspelen op wat er in de buitenwereld gebeurt. Vroeger had de overheid een sturende, nu veel meer een faciliterende rol.’
De Rynck zegt min of meer hetzelfde: ‘Ik aarzel om nog te spreken in termen van het betrekken van burgers, want dat gaat ervan uit dat de overheid de zaken nog in handen heeft. Misschien moeten we de agenda omkeren en liever proberen om het bestuur te betrekken bij de burger.’
Manu Claeys, voorzitter van de Antwerpse actiegroep stRaten-generaal, pleit voor een breed burgerschap: ‘Het verengen van burgerschap tot kiezerschap is funest voor de democratie. De burger is ook belanghebbende, rechtspersoon in procedures, pionier, deliberator in burgerpanels, dissident burgeractivist, onderzoeksjournalist en revolutionair.’
‘Mensen zijn veel mondiger geworden. De kwaliteit van hun voorstellen is dikwijls indrukwekkend.’
Ignacio Palomo Duarte (CC BY 2.0)
Betekent dit alles dan dat de overheid geen eigen visie meer heeft? Lecompte: ‘Nee, maar in een ivoren toren je visie uittekenen is niet meer van deze tijd. Je moet vanaf het begin de dialoog met de burgers aangaan. Pas dan kom je tot een visie die gedragen wordt.’
Vaak komt het erop neer at de politiek veel vroeger actief de inbreng van de burger als het ware zelf moet mobiliseren. Dat is ook wat sp.a-voorzitter John Crombez over het Eandis-dossier te zeggen had op het recente transitiefestival in Gent: ‘We moeten de burgers veel vroeger betrekken en niet wachten op het moment dat ze helemaal aan het einde inbreken.’
Van oppositie naar een werkgemeenschap
De uitdaging voor de toekomst bestaat erin om die verzwakte overheden en die sterkere burgers op een of andere manier te laten samenwerken, om zo sneller tot betere en ruimer gedragen beslissingen en oplossingen te komen.
Hoe belangrijk dat is, is in Vlaanderen wellicht het duidelijkst gebleken in het mobiliteitsdossier van Antwerpen. Overheden hebben zich daarin vastgereden omdat ze de burger en zijn organisaties er niet bij betrokken hadden. ‘Toen wij in 2005 klachten indienden, kregen we hetzelfde te horen als de critici van het Eandis-dossier: uw kritiek komt te laat, er is geen alternatief, de deal is rond’, vertelt Manu Claeys. Maar zie: een referendum en meer dan tien jaar van blokkeringen later is er een doorbraak in de manier van aanpakken gekomen.
Claeys: ‘Op 2 juni 2016 kwam er de communicatie vanuit Stad Antwerpen en Vlaanderen hoe ze de invulling en overkapping van de Zuidring gaan aanpakken. Het kwam erop neer dat zowel de actiegroepen als de meer technische actoren ,zoals de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM), Agentschap Wegen en Verkeer, en andere administraties samen zouden zoeken naar de oplossingen, zowel op vlak van mobiliteit en leefbaarheid, onder leiding van de intendant Alexander D’Hooghe.’ Dat was een doorbraak, want aanvankelijk mochten de actiegroepen enkel meepraten over de leefbaarheid.
Claeys is erg tevreden hoe het eraan toegaat in die “werkgemeenschap” van zeer diverse actoren. ‘Het is een vrijzone waarin alle bekommernissen aan bod kunnen komen, waarin we vrijuit kunnen spreken. Het is een vruchtbare manier van werken, er zijn geen taboes, en je moet je eigen taboes soms kunnen overstijgen.’ Een van de redenen waarom dit beter werkt, is volgens Claeys dat het partijpolitieke element eruit is. ‘Dat ondervind ik in dit dossier, maar ik had het al meegemaakt in het dossier-Kievitwijk. Partijen profileren zich meestal publiek op verschillende standpunten en dan moet je naar de buitenwereld toe iets vinden dat daar tussenin ligt, waarin elkeen zich kan herkennen. Dat is vaak een recept voor een oplossing met veel te korte beentjes.’
Dat is niet het geval in de werkgemeenschap voor de Zuidring, onderstreept Claeys. ‘We hebben het gedaan gekregen dat er verschillende verkeersscenario’s werden doorgerekend en daar is een ambitieuze modal shift uitgekomen. Waar er voordien van uitgegaan werd dat 70 procent van het verkeer van en naar Antwerpen en van het regionale verkeer zou bestaan uit gemotoriseerd vervoer, aanvaarden we nu allemaal dat het maar 50 procent kan zijn. Dat is een gigantische verschuiving.’
De Antwerpse Ring
Stijn Hosdez (CC BY-NC-ND 2.0)
De reden is dat iedereen nu erkent dat zonder die verschuiving de ring te breed wordt en de overkapping moeilijker haalbaar, tenzij je aanvaardt dat het verkeer elke dag urenlang in een file staat in een tunnel. Vervolgens is de werkgemeenschap dan gaan onderzoeken wat er allemaal moet gebeuren om die verschuiving in verkeersmodi te realiseren. Daarom wil Claeys nu al graag in een soortgelijke werkgemeenschap doordenken over de grote verkeerskwesties op regionaal gebied. Die daling van het autoverkeer is immers niet realiseerbaar zonder grondige beleidskeuzes in de regionale mobiliteit.
Hoe dan ook, de voorstellen van de werkgemeenschap zullen dan naar de representatieve politiek gaan. Claeys: ‘Die moet doen waar ze voor verkozen is: beslissen, budgetten toewijzen… Maar als de werkgemeenschap de politiek eensgezind een oplossing aanbiedt, zal dat een gewogen oplossing zijn, waar al voor een stuk over onderhandeld is met de bevolking. Er zal sowieso al veel meer draagvlak voor zijn dan als alleen de administraties met een voorstel komen.’
Samenwerken, de nieuwe bestuursvorm
Het Antwerpse voorbeeld past in een veel ruimere, internationale beweging en zoektocht naar coöperatief of polycentrisch bestuur in de steden van de toekomst. In de Italiaanse stad Bologna begon het met een aantal burgers die vroegen of ze in een park zonder banken zelf voor banken mochten zorgen. Dat bleek onmogelijk. Die absurde reactie heeft een heel denkproces op gang gebracht dat is uitgemond in een “regulering voor samenwerking tussen burgers en de administratie voor de zorg en regeneratie van stedelijk gemeengoed”. Waarbij gemeengoed ruimten of goederen zijn die een rol spelen in de fundamentele rechten en de ontwikkeling van mensen. In Bologna sloot de stad intussen al negentig samenwerkingsovereenkomsten met burgergroepen.
In Bologna wilde een aantal burgers in een park zonder banken zelf voor banken zorgen. Dat bleek onmogelijk.
Bologna is maar één voorbeeld van de ‘costad’ waar samenwerkingsverbanden tussen burgers, overheden, middenveldorganisaties, bedrijven en kennisinstellingen worden uitgetekend. ‘Samen met al die actoren de stad maken, dat noemen wij cocreatie’, verklaart Lecompte. En dan is het zoeken naar structuren die dat niet alleen mogelijk maken maar in de hand werken.
Cocreatie speelt zich af op een bepaalde plaats, maar het heeft mondiale relevantie. In de Duitse Energiewende hebben burgerinitiatieven in elk geval een grote rol gespeeld: gezinnen die zonnepanelen legden, coöperaties die, al of niet samen met de gemeenten, zonneparken en windparken bouwen. Professor Christian Iaione van de universiteit van Rome is ervan overtuigd dat alleen zo mondiale uitdagingen als klimaatverandering kunnen worden aangepakt: ‘Soms wordt gesteld dat een mondiaal probleem als klimaatverandering alleen op het hoogste niveau kan worden aangepakt. In onze visie ligt de hoofdverantwoordelijkheid om de tragedie van de commons tegen te gaan bij burgers. In plaats van elk probleem zelf te willen oplossen, moeten bestuurders bondgenoten zoeken en het initiatief faciliteren van actieve burgers die individueel of in groep willen zorgen voor het gemeengoed.’
Dit artikel werd geschreven voor het winternummer van MO*magazine. Voor slechts €20 kan u hier een jaarabonnement nemen!