Kinderarbeid, Toen en Nu

Nog tot 7 januari 2018 kan je in het Museum voor Industrie, Arbeid en Textiel in Gent (MIAT) de tentoonstelling “Made by children. Kinderarbeid vroeger en nu” bezichtigen. Bij de tentoonstelling hoort ook een gelijknamig boek met onder meer deze bijdrage van Kristoffel Lieten, een Nederlandse professor die al verschillende decennia kinderarbeid bestudeert. Een voorpublicatie.

Ook vrouwen, jonge fabrieksmeisjes en kinderen onder de veertien zopen zich stomdronken. Meer dan eens zag ik benden kinderen, die zich in de duistere steegjes ophielden met een fles jenever die van mond tot mond ging. Want ook zij konden dit leven onmogelijk volhouden zonder zich één keer in de week te benevelen…. De hele week lang hadden ze 12 tot 13 uur per dag tussen de hels ratelende machines geleefd. (Louis Paul Boon: Pieter Daens, 1971, pp. 39-41)

Aldus Pieter Daens, de sociaal bewogen christendemocraat over het leven van fabrieksarbeiders in Aalst en Gent in 1885. Het zijn de woorden van schrijver Louis Paul Boon. Het begin van kinderarbeid situeert zich in de achttiende eeuw in Engeland en in de negentiende eeuw in België en andere Europese landen. Het was de overgangsperiode van het feodalisme naar het kapitalisme. De verknechting (ten tijde van het feodalisme) maakte plaats voor loonslavernij, ook wel de moderne vorm van slavernij genoemd. De mensen waren wel vrij, maar de uiterst lage lonen, de honger en de knoet van fabrieksbazen zorgden ervoor dat ze in onmenselijke omstandigheden bleven werken, ook kinderen.

Dat kinderen werkten was niet nieuw. Kinderen hadden altijd al wel gewerkt, behalve de kinderen van de elite. Onderwijs bestond nog nauwelijks. De meeste kinderen werkten seizoensgebonden samen met hun ouders. Zo werden ze volwassen met de kennis die toen in hun leven nodig was. In de landbouw en de veeteelt en in traditionele ambachten leerden kinderen al heel jong hun beroep. Kinderen werden ook vaak als gezel of als dienstmeid elders bij een pleeggezin geplaatst.

De ouders kregen net genoeg loon om hun eigen honger te stillen. Daardoor moesten kinderen zelf gaan werken.

Het was geen vrolijk bestaan, maar met het begin van de industrialisatie verslechterden de omstandigheden nog meer. Het werk van kinderen veranderde tot  een sociaal probleem met de naam ‘kinderarbeid’. Kinderen waren loonslaven. Fabrieksbazen buitten hen uit, in onmenselijke omstandigheden zonder enig respect voor hun kind-zijn. De industriële revolutie in de negentiende eeuw trok hele gezinnen naar de grootschalige fabrieken, zoals de textielindustrie (weverijen en spinnerijen), de glas- en vlasindustrie, de sigarenfabricage, de steenbakkerijen, de papierfabrieken, de keramiek, de mijnen en de smelterijen. Een aantal enquêtes toonden aan dat in sommige bedrijven kinderen zelfs de meerderheid vormen.

De ouders kregen net genoeg loon om hun eigen honger te stillen. Daardoor moesten kinderen zelf gaan werken. Waar vroeger kinderen in gezinsverband aan de slag gingen, weliswaar in vreselijke armoede, onttrokken de fabrieken en werkplaatsen de kinderen aan hun ouders. Ze kwamen onder een bevelsstructuur, gericht op totale onderwerping en uitbuiting, met onmenselijk lange werktijden in een helse omgeving. Soms werkten kinderen tot zelfs 16 uur per dag. Zoals L.P. Boon in de passage hierboven aanvulde, ‘op zondagnacht wilden ze tussen even hels lawaai van orgel en tingeltangel verdoving zoeken’. Het meest pijnlijke misbruik gebeurde in het prille begin van de industrialisatie in Engeland, in de decennia voor en na 1800, en tijdens de massa migratie naar de Nieuwe Wereld, de Verenigde Staten van Amerika. Fotograaf Lewis Hine legde dat in pakkend beeldmateriaal vast.

Lessen uit het verleden

Dit artikel gaat dieper in op de wijze waarop het probleem van kinderarbeid in het Westen in of meer is opgelost. Vervolgens licht het toe waarom kinderarbeid vandaag de dag in het Zuiden voortwoekert en moeilijk oplosbaar is. In Engeland begon het verzet tegen kinderarbeid al in de eerste helft van de negentiende eeuw, in België een halve eeuw later. De fabrieksbazen hadden er baat bij. Toen het eerste verzet opkwam, zeiden ze van goede wil te zijn, aldus de Arnhemse schrijver Jacob Jan Cremer in zijn novelle ‘Fabriekskinderen’ (1863). Zijn novelle was een soort smeekbede aan de koning om wetten te maken. Maar, waarschuwde hij de vorst, trap er niet in want de fabrikanten zullen u toefluisteren : ‘Wat we willen, wij kunnen het niet; ééne is er die ‘t ons belet, en haar naam is: concurrentie!’

Nationale en internationale wetgeving waren noodzakelijk, maar die kwamen slechts heel langzaam en heel onvolledig tot stand. Toen de wetten (en de inspectie!) er eindelijk waren, was kinderarbeid al voor een groot deel op zijn retour. Omstandigheden waren veranderd en de wetgeving had uiteindelijk meer een codificerende functie dan een interveniërende, activistische. Ze legde vast, wat eigenlijk al de sociale norm was geworden. In het Zuiden ligt het probleem vandaag iets anders. Daar gaat het om normatieve wetgeving. Men vaardigt wetten uit, maar door de omstandigheden in die landen staat het leven van de mensen vaak haaks op de goedbedoelde wetgeving.

De wetgeving die algemeen onderwijs verplichtte, was eigenlijk nog belangrijker dan de wetgeving op kinderarbeid.

Wat waren die veranderende omstandigheden waardoor het flagrante misbruik van kinderen in Europa en de USA wegebte? Soms speelden ethisch gedreven personen een belangrijke rol, maar ook nieuwe sociale bewegingen, progressieve politieke organisaties en vakbewegingen oefenden invloed uit. Op een bepaald ogenblik konden zij het tij keren. Want door technologische ontwikkelingen hadden fabrieken beter geschoolde arbeidskrachten nodig. De arbeiders gingen ook meer verdienen. Dat laatste was de belangrijkste doorbraak. Arbeiders kregen een gezinsloon, zodat zij het hele gezin konden onderhouden. Daarnaast had men in de opkomende moderne samenleving alsmaar meer geschoolde mensen nodig en was algemeen vormend onderwijs voor iedereen belangrijk.

De wetgeving die algemeen onderwijs verplichtte, was eigenlijk nog belangrijker dan de wetgeving op kinderarbeid. Zoals we bij Boon zagen, waren verloedering, misdadigheid, hoererij en drankmisbruik duidelijk verbonden met kinderarbeid. Algemeen vormend lager onderwijs moest leiden tot gedisciplineerde burgers, passend bij de moderne staat.

Spotprent

Internationale regelgeving

Die ontwikkelingen vonden in de Noord-Europese landen plaats, grosso modo tijdens de twee decennia vóór en de twee decennia na 1900. Daarna kwam er een internationale coördinatie op gang. Het kon inderdaad niet zijn dat ‘de concurrentie’ in het buitenland, zoals J.J. Cremer dat in zijn verzoekschrift noemde, wel door kon gaan met kinderarbeid terwijl dat in eigen land was afgeschaft.

Internationaal is de regelgeving van de Internationale Arbeidsorganisatie (afgekort in het Engels, de ILO) toonaangevend. Toen aan het einde van de Eerste Wereldoorlog het vredesverdrag van Versailles afgesloten is, was de strijd tegen kinderarbeid een speerpunt in het programma van de dan op te richten ILO. De eerste conventie over kinderarbeid bepaalde dat kinderen onder de 14 jaar geen industriële en aanverwante arbeid mochten verrichten. Ook deze regelgeving was eerder codificerend dan normatief. Men hield rekening met de bestaande praktijk, niet met wat ethisch wenselijk was. Een voorstel om 16 jaar als minimum leeftijd in te voeren, kreeg bijna geen stemmen. De meeste landen die de Conventie ondertekenden, hadden al zo’n wetgeving. Nu zou het verbod voor de hele wereld gelden.

Die wetten en conventies waren van groot politiek belang. Ze bevestigden het recht van het kind op een arbeidsvrij kinderschap. Ze onderstreepten dat, in economische verhoudingen, de zwakste schakel in het arbeidsproces extra beveiliging nodig had. Beide uitgangspunten hebben sinds die tijd heel wat politieke en ideologische ondersteuning gekregen. Heel gestaag zou in de Europese landen kinderarbeid als sociaal probleem verdwijnen. In Zuid-Europese landen, die armer waren en een minder ontwikkelde industrie hadden, ging dit langzamer. Na de Tweede Wereldoorlog was kinderarbeid min of meer van de sociale agenda verdwenen.

Internationaal is de regelgeving van de Internationale Arbeidsorganisatie toonaangevend.

Tegen het einde van de twintigste eeuw verandert dit: kinderarbeid in het Zuiden komt hoog op de agenda te staan. Dat had deels te maken met de toenemende globalisering. Er kwam meer publiek toegankelijke informatie over de sociale misstanden in het Zuiden en er ontstond grotere betrokkenheid bij internationaal onrecht. Dat vertaalde zich in de inzet van actiecomités en solidariteitscampagnes. Concurrentie bleef zeer zeker ook hier een rol spelen. Op onze markten kwamen meer en meer goederen terecht die in het Zuiden gemaakt waren. Als kinderhanden daarbij hadden geholpen, dan was dat ‘concurrentievervalsing’. Zeker de Verenigde Staten van Amerika zette in de jaren 1990 sterk in op het terugdringen van kinderarbeid. Het ging dan vooral om kinderarbeid in de export-gerelateerde industrieën.

Deze ontwikkeling is ook te zien in de internationale conventies die in die periode tot stand kwamen. Belangrijk is natuurlijk het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 1989. Daarin staat onder andere dat een kind, een persoon onder de achttien jaar, recht heeft op onderwijs, recreatie, gezondheidszorg en bescherming tegen commerciële en seksuele uitbuiting. Over kinderarbeid staat, in clausule 32.1, het recht:

te worden beschermd tegen economische exploitatie en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind.

Dat is een erg vage formulering, want wat de ene nadelig vindt voor de opvoeding en het onderwijs van kinderen, zal de andere, of het andere land, juist bevorderlijk vinden. Voorbeelden zijn het meehelpen in het familiebedrijfje of boerderij, babysitten, winkelhulpje of een extra eurootje verdienen met karweitjes. Werken, naast school en spel, daar bestaan verschillende meningen over.

© Kristoffel Lieten

 

Het is moeilijk om kinderarbeid goed te definiëren. Veel hangt immers af van de situatie en de omstandigheden waarin kinderen werken. Velen hebben de grenzen van het toelaatbare dan ook erg uitgerekt. Een aantal wetenschappers en ngo’s breken zelfs een lans voor kinderarbeid en zien meer heil in de vorming van ‘kindervakbonden’. Zij spreken liever over kinderwerk, positief te interpreteren, en niet over kinderarbeid, hetgeen een negatieve bijklank heeft. Ook vinden ze dat het verbod op kinderarbeid een maatregel is die het Westen aan landen uit het Zuiden opdringt.

Dit laatste is pertinent onjuist, want over dat Verdrag is eindeloos onderhandeld sinds 1978. Het was het toen nog communistische Polen dat het eerste concept indiende. Alle partijen, zo blijkt uit de beraadslagingen, hebben daarin hun zegje gehad en hebben het Verdrag uiteindelijk ook geratificeerd. De Verenigde Staten van Amerika is het enige land dat zich onthouden heeft, wat wel vaker gebeurt. Vaak vergeet men te kijken naar artikel 32.2 van datzelfde kinderrechtenverdrag. Daarin staat dat regeringen zich verplichten tot het nemen van ‘wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein om de toepassing van dit artikel te waarborgen’, daarbij ‘de desbetreffende bepalingen van andere internationale akten in acht nemend’. Dit gaat in het bijzonder om de minimumleeftijd om betaald werk te mogen doen. Dat is uitgewerkt in de Conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie, de ILO.

Het voortouw door de Internationale Arbeidsorganisatie

De ILO is een internationale tripartite organisatie. Daarin zitten niet alleen de regeringen, maar ook de werkgeversorganisaties en de vakbondsfederaties van de diverse landen. Door deze samenstelling zijn deze conventies een soort internationale sociale akkoorden en hebben ze een breed draagvlak. Met betrekking tot kinderarbeid zijn er twee belangrijke verdragen: Conventie 138 uit 1973 en Conventie 182 uit 1999.

In Conventie 138 zijn bepaalde minimumleeftijden afgesproken. Onder de achttien jaar mogen kinderen nooit werk verrichten dat schadelijk kan zijn voor de gezondheid, veiligheid of moraal. Geen nachtwerk, geen prostitutie en niet werken in chemische fabrieken. De minimumleeftijd voor het overige werk is 15. Kinderen mogen tot en met 12 jaar niet werken. 13- en 14-jarigen mogen slechts een beperkt aantal uren per week licht werk doen. En dat mag bovendien hun onderwijs niet in de weg staan.

Kinderen mogen tot en met 12 jaar niet werken. 13- en 14-jarigen mogen slechts een beperkt aantal uren per week licht werk doen. En dat mag bovendien hun onderwijs niet in de weg staan.

Het is interessant om te zien hoe een onderscheid wordt gemaakt tussen landen met een hogere mate van ontwikkeling, zoals de Europese landen, en de landen in het Zuiden. Bij deze laatste legt de ILO de drempel om te werken 1 jaar lager. Daar mogen 12-jarigen met andere woorden al wel lichte vormen van arbeid verrichten en is niet-gevaarlijk werk vanaf 14 jaar toegestaan. In België, Nederland en Duitsland is dat vanaf 15 jaar. Maar in sommige andere landen, zoals Frankrijk en Engeland, en ook in China, Brazilië en Kenia, ligt die grens op 16 jaar.

In Conventie 138 sluit de ILO werk in familiebedrijfjes uit van de leeftijdsgrens. Het gaat bijvoorbeeld om werk op de boerderij. Terecht natuurlijk, want de bijdrage aan de gezinsactiviteiten zijn meer een vorm van ‘helpen’ dan van ‘werken’. Over het algemeen is dat toch zo. Een kind dat bijspringt in de keuken, het huis helpt opruimen, na schooltijd de koeien of geiten gaat hoeden, vader even helpt in de schrijnwerkerij of, terwijl moeder kookt, een uurtje op de winkel let, is op een betrokken en sociale manier bezig. Het heeft opvoedkundige waarde.

Dit ‘helpen’ kan soms wel extreme vormen aannemen. Dan is het niet meer toelaatbaar. Als, door omstandigheden of kortzichtigheid van de ouders, het kind een groot deel van de dag met het huishouden bezig is, is er natuurlijk geen sprake meer van thuis helpen. Het gaat dan wel degelijk om kinderarbeid. Denk aan een kind dat als mantelzorger werkt of de hele dag koeien moet hoeden. Tal van meisjes moeten de hele dag voor hun jongere broertjes of zusjes zorgen en tal van jongens zijn op de markt in de weer met het groentenstalletje van hun vader of moeder. Ook dit zijn voorbeelden, waarbij er geen sprake meer is van ‘helpen’, maar van ‘kinderarbeid’.

© Kristoffel Lieten

 

Differentiatie

Om het onderscheid tussen aanvaardbare (en zelfs positieve) activiteiten van kinderen en ontoelaatbare arbeid duidelijk te maken is Conventie 182 van de ILO tot stand gekomen. Dat gaat over de ergste vormen van kinderarbeid. Hieronder vallen enerzijds de ‘onvoorwaardelijk ergste vormen van kinderarbeid’. Deze worden in artikel 3 gedefinieerd als:

  • alle vormen van slavernij of praktijken die gelijk zijn aan slavernij, zoals kinderhandel, gebonden arbeid en lijfeigenschap;
  • het gebruik of aanbieden van kinderen voor prostitutie en pornografie;
  • de inzet in illegale praktijken, zoals de drugshandel en in gewapende conflicten

Over deze drie vormen van kinderarbeid bestaat geen onduidelijkheid. Het is eigenlijk geen arbeid, maar eerder een vorm van slavernij. Het zijn illegale activiteiten, de mens onwaardig. Het gaat hier om redelijk grote aantallen: ongeveer 8 tot 10 miljoen kinderen, waarvan de helft in gebonden arbeid en de rest in de prostitutie en de kinderhandel actief is.

Wie arm is en bijna niet kan overleven, is erg kwetsbaar voor moderne vormen van slavernij.

Er zijn veel meer kinderen die onaanvaardbaar werk doen. In artikel 3 van dezelfde Conventie 182 is sprake van nog een vierde onaanvaardbare vorm: ‘werk dat door de aard of de omstandigheden waarin het plaats vindt waarschijnlijk schade zal berokkenen aan de gezondheid, de veiligheid en de morele gezondheid van kinderen’. Ook deze variant van kinderarbeid is eigenlijk een vorm van kindslavernij, omdat het kind onder druk van de omstandigheden geen keuze heeft. Ook als een kind niet verkocht wordt, kan er sprake zijn van kindslavernij doordat het onder verregaande controle staat van de bazen.

Dit is een heikel punt. Loonslavernij bestaat voor volwassenen: als men geen kant meer op kan. De oorzaken kunnen verschillend zijn: natuurrampen, ziekte of overlijden van ouders, schulden bij een geldwoekeraar, controle door de maffia, oorlogsgeweld. Die slachtoffers moeten zich in totale onvrijheid afbeulen. Wie arm is en bijna niet kan overleven, is erg kwetsbaar voor moderne vormen van slavernij. De meest kwetsbaren zijn de kinderen van arme families in de armste gebieden van de wereld. Niemand zal hen beschermen, waardoor deze kinderen al veel sneller dan volwassenen in zulke slavernij terecht komen. Dat vindt plaats in bijna alle economische sectoren, zoals in de landbouwsector, de dienstensector en in andere industrieën. Bijvoorbeeld in steenbakkerijen, in de juwelen- en zijde-industrie, op de plantages, als dienstmeisje, in de mijnbouw en ook in de tabaks- en tapijtindustrie.

© Anna Ensing

 

Omvang

De schattingen over kinderarbeid lopen uiteen. Uit het voorafgaande is al duidelijk waarom. De statistieken van ‘werkende kinderen’ (mogelijk vele honderden miljoenen), kinderarbeid (nu geschat op zo’n 170 miljoen), onaanvaardbare vormen (ruim honderd miljoen) en slavenarbeid (10 miljoen) hebben een zekere betrouwbaarheid, maar dan vooral als indicatie van de omvang van deze arbeid.

Een grootschalig onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat naar schatting 100.000 kinderen op basis van de nationale wetgeving als ‘kindarbeiders’ werkt. Mogelijk een derde tot de helft daarvan verricht onaanvaardbare vormen van kinderarbeid.

Ook al zijn de onderzoeksmethodes de laatste jaren verfijnd, ervaringen in diverse landen leren ons dat men uiterst voorzichtig moet zijn, zowel met de officiële cijfers, als met de cijfers van actiegerichte ngo’s. De laatste willen nog wel eens overdrijven en de situatie in het Zuiden veel dramatischer voorstellen dan het in feite is. Zo wordt bijvoorbeeld over India nog altijd gezegd dat het mogelijk 60 miljoen ‘kindarbeiders’ heeft. Een vierde van dat aantal lijkt een reëlere voorstelling te zijn.

Daarentegen telt ‘kinderarbeid’ in Westerse landen nauwelijks mee. In de Verenigde Staten werken, volgens officiële regeringscijfers, meer dan de helft van de 14-jarige kinderen voor een geldelijke beloning. Een grootschalig onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat naar schatting 100.000 kinderen op basis van de nationale wetgeving als ‘kindarbeiders’ werkt.

Mogelijk een derde tot de helft daarvan verricht onaanvaardbare vormen van kinderarbeid. Dat werk aanziet de overheid echter niet als kinderarbeid. Het kind gaat immers ook naar school en de arbeidsinspectie houdt in de gaten of het binnen de bestaande regelgeving past. Die arbeidsinspectie is met de neoliberalisering wat minder actief. Ook gedoogt men het wel eens met het argument dat werken ‘goed’ is voor kinderen. Men praat over ‘klusjes’ en ‘vakantiejobs’. De grenzen van wat kinderen volgens ondermeer de ILO wel mogen en wat niet meer toelaatbaar is, zijn dan snel overschreden.

Moeizame vooruitgang

De ergste vormen van kinderarbeid zijn schadelijk voor de fysieke, emotionele en cognitieve ontwikkeling van het kind. De focus op de aanpak van de ergste vormen van kinderarbeid heeft terecht grote prioriteit gekregen. Een zeer groot aantal landen heeft Conventie 182 inmiddels geratificeerd en omgezet in nationale wetgeving. Het benoemen van de schadelijke criteria, en de risico’s die ermee gepaard gaan, leidt tot meer focus. Daarmee is het ook overzichtelijker hoe groot het probleem is. Kinderarbeid hangt niet langer af van een gevoelsmatige beoordeling, maar van een duidelijke wettelijke bepaling. Men zou het kunnen vergelijken met het alcoholverbod voor kinderen onder 18 jaar. Dat verbod kent geen uitzondering en wie het toch gebruikt is strafbaar. Zo werkt dat met wetgeving in moderne samenlevingen, of het nu om alcoholverbod, snelheidsbeperkingen, leerplicht of kinderarbeid gaat. Iedereen gelijk voor een nauwkeurig omschreven wetgeving. Met duidelijke criteria en met een wettelijk kader kan men meten en handhaven.

De statistieken tonen dat in een aantal landen (denk aan China en Brazilië) grote vooruitgang is geboekt, maar dat in andere landen (denk aan Zuid-Azië en Afrika en zeker ook aan oorlogsgebieden) de vooruitgang traag verloopt en er zelfs achteruitgang is. Het plan van de ILO om de wereld in 2016 van de ergste vormen van kinderarbeid vrij te maken is dan ook bij lange na niet gelukt.

Het voortdurende probleem van kinderarbeid ligt verankerd in armoede en sociaaleconomische ongelijkheid in samenhang met onvoldoende onderwijs.

Hoe komt dat? Maatschappelijke veranderingen hebben natuurlijk altijd te maken met complexe, onderliggende factoren. De uitbanning van kinderarbeid kan dus niet anders dan gradueel gebeuren, zoals dat ook in de geschiedenis van Europa was te zien. Laten we vooral niet vergeten dat wetgeving in landen met veel kindarbeiders een normatieve wetgeving is. Het is een wetgeving die (ver) voorop loopt op de sociaaleconomische realiteit. Er zijn grote inspanningen nodig om de realiteit in de pas te brengen met de wettelijke normen, zelfs als de regeringen en haar staatsinstellingen van goede wil zijn. Dat zou een ideale situatie zijn waar, zeker in veel Afrikaanse landen, kinderen nauwelijks van kunnen dromen.

Het is positief  dat in de meeste landen, ook in Azië en Afrika, zowel regeringen als ook brede lagen van de bevolking het belang van onderwijs en de schadelijkheid van kinderarbeid inzien. Het grote probleem ligt echter in de schaarste aan publieke middelen, de wijdverbreide armoede en de slecht functionerende overheidsinstellingen. Hierdoor kan een nieuw sociaal besef slechts met moeite in de praktijk ingang vinden.

Het voortdurende probleem van kinderarbeid ligt, bondig samengevat, verankerd in armoede en sociaaleconomische ongelijkheid in samenhang met onvoldoende onderwijs.

© Laura Baas

 

Armoede, ongelijkheid en belabberd onderwijs

In het algemeen geven de cijfers aan dat kinderarbeid en armoede een hoge mate van correlatie hebben. Kinderarbeid laat een neerwaartse trend zien van arme landen naar rijke landen en in die landen van arme families naar rijke families. Concreet onderzoek geeft aan dat de echte vormen van kinderarbeid (lange dagen, slechte omstandigheden, geen onderwijs, karige beloning) relatief veel meer voorkomen bij ontwrichte en beschadigde families.

Echtscheiding, verslaving, ziekte, vroeg overlijden van één van de ouders en overmatig veel kinderen zijn factoren die veelvuldig samengaan met kinderarbeid. In zulke gevallen nemen kinderen de rol van de volwassene over en zijn ze soms letterlijk verantwoordelijk voor het voortbestaan van de familie. Ook in op drift geraakte gezinnen (bijvoorbeeld gedwongen migraties naar steden) is dit beeld te zien. Het is niet zozeer armoede die tot kinderarbeid leidt – in veel landen zijn de meeste mensen wel arm – maar erge armoede samen met ontwrichting.  Deprivatie en ontbering zijn daarom betere termen.

Een beleid gericht op oplossingen zal vanuit armoede en sociale rechtvaardigheid moeten redeneren.

Armoede is een complex geheel. De hoogte van het inkomen en de toegang tot arbeid is er slechts een onderdeel van. Andere belangrijke aspecten die families aan de onderkant van de samenleving gevangen houden zijn geografische isolatie (bijvoorbeeld wonen in een krottenwijk), slechte toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, afwezigheid van nuttige sociale contacten, machteloosheid … Daarom is het goed om armoede als verklaring voor kinderarbeid te koppelen aan de mate van sociale ongelijkheid. Zo hebben landen met grote sociale ongelijkheid en met weinig of geen sociale voorzieningen een hoger percentage kinderarbeid. Een beleid gericht op oplossingen zal vanuit armoede en sociale rechtvaardigheid moeten redeneren.

Er is nog een derde aspect dat kinderarbeid in stand houdt: slechte toegang tot lager onderwijs. Met slechte toegang gaat het niet alleen om de afwezigheid van scholen en de kosten van het onderwijs, maar ook om discriminatie. Hierdoor zullen kinderen van bijvoorbeeld lagere kasten of etnische minderheden zich buiten gesloten voelen. Uit onderzoek blijkt  dat in tal van Afrikaanse landen onderwijzers zeer onregelmatig opdagen en slecht  les geven. Met als gevolg is dat ouders en kinderen als volgt redeneren. Als het onderwijs toch niet functioneert, kunnen kinderen beter thuis meehelpen of elders wat verdienen. Er kan dus sprake zijn van een omgekeerde wereld: onregelmatige aanwezigheid van de onderwijzer op school leidt tot kinderarbeid.

En cultuur dan? Het is een veelgehoord argument dat kinderarbeid met cultuur te maken heeft. Men zegt dan dat de ouders zich nog onvoldoende bewust zijn van het belang van onderwijs. En dat ze daarom hun kinderen liever laten werken. De schuld ligt zo bij de ouders en kinderen. In een aantal gevallen zal dit wel kloppen: niet iedereen is even wijs en verstandig bezig met de opvoeding van zijn kinderen. Dat komt voor in alle culturen. Maar het is al te gemakkelijk (en misleidend) om te zeggen dat kinderarbeid gedijt in de ‘cultuur van die landen’.

Met het begrip ‘cultuur’ zou men heel voorzichtig moeten omgaan. Veel fenomenen worden nogal eens veel te eenvoudig met een verwijzing naar ‘hun’ (Mohammedaanse, Afrikaanse, Aziatische) cultuur verklaard. Die verklaring is tautologisch, een cirkelredenering. Cultuur is wat mensen doen en denken. Toch kan dat geen verklaring bieden voor het denken en doen van mensen.  De cultuur ontstaat en gedijt immers in een bepaalde sociaal-economische context (bijvoorbeeld armoede, ongelijkheid, gebrek aan carrièrekansen, machteloosheid) en verandert voortdurend binnen dat kader. Het jongetje in Bangladesh dat vis verkoopt, in een restaurant bedient of in de wegenbouw werkt, doet dit niet om de Bengaalse moslimcultuur dat voorschrijft, maar omdat specifieke omstandigheden daartoe leiden. Uit gesprekken met deze jongens blijkt altijd maar weer het pijnlijke besef dat ook zij weten dat het beter is om naar school te gaan. Maar de omstandigheden verhinderen hen.

© Laura Baas

 

Tot slot

Er zijn genoeg ondernemers die zonder scrupules misbruik van maken van goedkope en volgzame gedweeë arbeiders. Ook ondernemers die producten maken voor de export. Grote campagnes in westerse landen hebben de kinderarbeid in sommige sectoren erg teruggedrongen. Kleine beetjes helpen. Een verbod op de invoer van producten gemaakt door kinderhanden kan er toe bijdragen dat het bewustzijn over sociaal onrecht ten opzichte van kinderen toeneemt. Dat dient dan wel gepaard te gaan met sociale opvang, want anders komen die kinderen van de regen in de drup. Vooral voor families die al op de rand van, of in de afgrond, zitten kan dit desastreus zijn. Interventies tegen kinderarbeid kunnen daarom niet voorbij aan het cruciale gegeven dat ontwikkeling centraal moet staan.

Het streven zou moeten zijn: de aanpak van extreme armoede, sociale rechtvaardigheid met een sociale opvang en een breed en goed georganiseerd onderwijs.Het boek “Made by children. Kinderarbeid vroeger en nu” van Hilde Langeraert en Wendy Vanhoorde is uitgegeven door Stichting Kunstboek en is voor € 24,95 te koop in de museumshop van het MIAT en in de boekhandel. De tentoonstelling “Made by children. Kinderarbeid vroeger en nu” is nog tot 7 januari 2018 te bezichtigen in het MIAT in Gent. Meer info: miat.gent.be

Literatuur

  • Cathy, Roland. Enfants au Travail. Attitudes des Élites en Europe Occidentale et Mediterranéenne. Aix en Province: Université de Aix en Provence, 2002.
  • Cunningham, Hugh & Pier Paolo Viazzo (red.). Child Labour in Historical Perspective, 1800-1985: Case Studies from Europe, Japan and Colombia. Florence: UNICEF, 1996
  • Freedman, Russell: Kids at Work. Lewis Hine and the Crusade against Child Labor. New York: Clarion Books, 1993.
  • Fyfe, Alec. Child Labour. Cambridge, UK: Polity Press, 1989.
  • Hindman, Hugh D. Child Labor: An American History. Armonk, NY: M.E. Sharpe, 2002.
  • Hindman, Hugh D. The World of Child Labor. An Historical and Regional Survey. New York: Sharpe, 2009.
  • Humphries, Jane. Childhood and Child Labour in the British Industrial Revolution. Cambridge: Cambridge University Press, 2011
  • Lieten, Kristoffel & Elise van Nederveen-Meerkerk (red.): Child Labour’s Global Past, 1650-2000. Bern: Peter Lang, 2011.
  • Lieten, G.K. (red.) Hazardous Child Labour in Latin America. Dordrecht: Springer Science, 2011.
  • Lieten, Kristoffel & Sarah De Vos: Pubers aan het Werk in Nederland. Den Haag: Boom, 2013.
  • Lieten, G.K. Victims of Obtrusive Violence. Children and Adolescents in Kenya. Heidelberg/NewYork: Springer, 2015.
  • Loriaux, Florence. Enfants-machines: histoire du travail des enfants en Belgique aux XIXe et XXe siècles. Brussel: Carhop, 2000.
  • Rahikainen, Marjatta. Centuries of Child Labour: European Experiences from the Seventeenth to the Twentieth century. Aldershot: Ashgate, 2004.
  • Vleggeert, J.C. Kinderarbeid in Nederland 1500-1874. Van Berustiung tot Beperking. Assen: Van Gorcum.
     

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.