Nieuwe tijden, nieuwe woorden

Analyse

Nieuwe tijden, nieuwe woorden

Mondialisering zet de buitenlandse en binnenlandse machtsverhoudingen onder druk. Voeg daarbij de groeiende milieuproblemen en je hebt het recept voor turbulente tijden. Naarmate de werkelijkheid verandert, geraken oude termen achterhaald en duiken nieuwe woorden op. MO* verzamelde vier suggesties voor de Dikke “Vandaele”, uitgave 2008-2012.

1. Schrappen: de Derde Wereld

Het begrip “de Derde Wereld”, stamt uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Het werd gebruikt om de meer dan 120 landen aan te duiden die niet  niet tot de rijke landen (de Eerste Wereld) behoorden en evenmin tot het communistische blok rond Rusland, de Tweede Wereld. De term Derde Wereld plaatste die grote groep landen allemaal samen in de positie van de onderdrukten, de armeren, die ook na de dekolonisering amper macht hadden over hun lot. Het was de ietwat meelijwekkende verzameling van alle zogenaamde ontwikkelingslanden

Die ‘Derde Wereld’ is om meerdere redenen niet meer in staat de huidige werkelijkheid goed weer te geven. Sinds geruime tijd is er een enorme verscheidenheid gegroeid onder de landen die we tot de Derde Wereld rekenden. Zuid-Korea heeft tegenwoordig meer gemeen met Japan of Duitsland dan met Congo. China heeft niet alleen greep op zijn eigen lot maar bepaalt ook steeds meer de koers van de wereld.
Dat de kloof tussen Noord en Zuid maar blijft groeien, is ook steeds minder waar. De wereldeconomie groeide de voorbije jaren met 4 tot 5 procent. Het is dertig jaar geleden dat de mondiale groei nog zo hoog was. Dit keer is die groei vooral aan de zogenaamde ontwikkelingslanden te danken. Hun economieën groeiden het voorbije decennium veel sneller dan die van de rijke landen. Zelfs het inkomen per hoofd van de bevolking is er meestal sneller gestegen dan bij ons. Bijgevolg kan je beweren dat de inkomenskloof tussen arme en rijke landen –de zogenaamde Noord-Zuidkloof– langzaam een beetje kleiner wordt. Mondialisering heeft daar iets mee te maken: een aantal ontwikkelingslanden is erin geslaagd zich op te werken tot competitieve producenten. Dat geldt minder voor de Afrikaanse landen, maar die genieten dan weer van de hoge grondstoffenprijzen die het gevolg zijn van de boom in voornamelijk China en India.
De sterkste ontwikkelingslanden zitten nu op een berg geld. En geld is macht, de potentie om dingen te doen bewegen zoals jij wil. Een voorbeeld. China slaagt erin zich toegang te verschaffen tot de Afrikaanse en andere bodemrijkdommen door hulp en krediet te geven voor grote infrastructuurwerken in de betrokken landen. Het doet zo eigenlijk dingen die de Wereldbank, waar het Westen het voor het zeggen heeft, geacht wordt te doen. Ook in de Wereldhandelsorganisatie verschuift de macht. Een nieuw akkoord is er zo goed als onmogelijk als niet minstens de grote ontwikkelingslanden mee willen. Vijftien jaar geleden volstond het nog om de EU, de VS, Canada en Japan aan boord te hebben. En hoe kan het Internationaal Muntfonds voor een stabiele geldwereld zorgen zonder de ontwikkelingslanden die nu meer dan drie vierde van ’s werelds geldreserves hebben?
De macht van geld toont zich ook directer. China, Rusland en een pak Arabische landen beginnen zich in te kopen op de westerse beurzen. Ze willen dus eigenaar worden van een aanzienlijk deel van “onze” multinationals. In de VS gaan nu al stemmen op om beleggingsfondsen in handen van de Russische, Chinese of Venezolaanse overheid te beletten de controle te verwerven over belangrijke bedrijven. Straks roepen de VS, het land dat de wereld de voorbije decennia overtuigde dat geld vrij over de hele planeet moet kunnen bewegen, nog om kapitaalcontroles. Waarheid en ideologie zijn in de internationale politiek dikwijls erg relatieve zaken.

2. Toevoegen: de nationale inkomenskloof

De Noord-Zuid-kloof wordt vervangen door vele groeiende nationale kloven van inkomensongelijkheid.

Het gemiddelde inkomen per hoofd –het nationaal inkomen van een land gedeeld door het aantal inwoners– groeit in de zogenaamde ontwikkelingslanden sneller dan in de rijke landen. Maar achter die gemiddelden schuilt in elk land een wereld van verschil. En die verschillen groeien. Ondanks het feit dat de Chinese economie tussen 2001 en 2003 met tien procent groeide, daalde volgens de Wereldbank het inkomen van de tien procent Chinezen met het laagste inkomen in die periode met 2,5 procent. Wie erin slaagt het Chinese platteland achter zich te laten en in de stad een baan vindt, ziet zijn inkomen stijgen. De miljoenen anderen trappelen ter plaatse. Dat is nog meer het geval in India. De plattelandsbewoners stemden de vorige regering weg, die nochtans zegezeker pochte met haar jarenlange economische groei van 7 tot 8 procent.
Ook in de rijke landen neemt de ongelijkheid toe. In de VS is dat overduidelijk. In termen van koopkracht liggen de lonen van laaggeschoolde mensen er vandaag 30 procent lager dan in de jaren zeventig. De één procent hoogste inkomens halen er een vijfde van het nationaal inkomen binnen. Dat is niet meer vertoond sinds de grote depressie van 1929-1935.
In de meeste landen van de EU –met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk– loopt het niet zo’n vaart. Als je de officiële cijfers opvraagt bij de EU lijkt het zelfs alsof er geen vuiltje aan de lucht is. De Gini-coëfficiënt, een instrument om inkomensongelijkheid te meten, wijst niet op meer ongelijkheid. Toch is ook in een land als België de ongelijkheid inzake vermogen en inkomen is toegenomen. De snel oplopende voedsel- en brandstoffenprijzen worden in de boordtabellen weliswaar gecompenseerd door dalende prijzen voor elektronica, maar armere mensen besteden in verhouding een veel groter deel van hun inkomen aan voedsel en brandstoffen. Wat de stijgende ongelijkheid verder doet toenemen.
Een belangrijke oorzaak van de toenemende ongelijkheid is de mondialisering. De opname van India, China en vroegere communistische landen in het wereldkapitalisme, heeft het aantal werknemers verviervoudigd. Bedrijven –aangestuurd door het kapitaal van investeerders en beleggers– hebben dus veel meer keuze in welk land ze werken, kunnen zo werknemers van verschillende landen makkelijker tegen elkaar uitspelen en drukken op de loonkost. Daardoor wordt de koek in een land nu ook anders verdeeld dan pakweg 20 jaar geleden. Ter illustratie enkele cijfers uit mijn boek De stille dood van het neoliberalisme.
In 1981 ging nog 69 procent van het Belgische nationaal inkomen naar arbeid (loonarbeid en de arbeid van zelfstandigen). In 2006 was dat cijfer al gezakt naar 63,5. Het pure loonaandeel (zelfstandigen niet meegerekend) daalde van 58,5 naar 51,5 procent. Dit jaar zou het zelfs onder de vijftig procent zakken. De verklaring hiervoor is dat lonen voortdurend afgestemd worden op de buitenlandse concurrentie. In België stegen de lonen sinds 1981 nog wel met 27 procent maar dat is bijvoorbeeld veel minder dan de toename van de gemiddelde huurkost (+80 procent, na correctie voor inflatie) of de toename van de woningprijzen (+81 procent tussen 1995 en 2005 na correctie voor inflatie). Het gevolg is dat zowat een op drie Belgen anno 2007 minder koopkracht overhoudt na betaling van zijn huur of hypotheekrente dan dertig jaar geleden. In die context boeken ondernemingen over het algemeen mooie winsten. Gevolg: in België steeg de Bel20-index van belangrijkste aandelen op 15 jaar met 350 procent in waarde. Die toename in rijkdom wordt niet gelijk verdeeld over de Belgen want volgens de laatste gegevens zit 62 procent van de aandelen bij de 10 procent rijkste Belgen.
Vraag is hoever die slinger nog zal doorslaan. Als het loonaandeel blijft krimpen, kan onze sociale zekerheid niet overeind gehouden worden met alleen maar lasten op arbeidsinkomens. Dat is zonneklaar.

3. Opnieuw opnemen: herverdeling

Wat beter zichtbaar is, werkt meer op de mensen in. Bijvoorbeeld: als de grote Noord-Zuid-kloof geleidelijk wordt omgezet in vele nationale kloven, wordt inkomensongelijkheid beter zichtbaar voor mensen. De vette wagen van je buurman valt meer op dan die van een inwoner van Dubai of Beijing. Dat kan het politieke krachtveld veranderen.

Nadat de arme Indiërs de vorige regering wegstemden omdat ze niet konden delen in de economische groei, beloofde de daaropvolgende regering om op het platteland een soort minimuminkomen in te stellen: elk plattelandsgezin zou elk jaar 100 dagen betaald werk moeten krijgen. Herverdeling van rijkdom heet zoiets. Latijns-Amerika gaat daarin nog verder. De regio wordt van oudsher geplaagd door grote ongelijkheid. Dat is er niet op verbeterd tussen 1980 en 2000, toen Latijns-Amerika de beste leerling van het neoliberale klasje was.
Sindsdien wonnen in het ene land na het andere centrumlinkse of linkse regeringen de verkiezingen. In Brazilië zorgde Lula, de vakbondsman die president werd, er nog voor dat hij in de gunst bleef van de geldmarkten, maar hij startte wel een plan om de honger uit te roeien. Met enig succes: in Brazilië is de ongelijkheid wat verminderd. In Venezuela en Bolivia gaat de regering nog verder en probeert via nationalisaties een groter deel van de opbrengst van de natuurlijke rijkdommen in het land te houden. Chavez zorgt er bovendien voor dat die hogere opbrengsten de armste Venezolanen ten goede komen. Hoe duurzaam zijn beleid is, blijft een open vraag. Net als de vraag of er voldoende democratische controlemiddelen blijven functioneren om ontsporingen te corrigeren.
In China noemt de regering de strijd tegen ongelijkheid een topprioriteit. Ze probeert er iets aan te doen door meer geld te investeren in het platteland en de positie van de arbeiders te versterken. Ook in de VS lijkt na Bush een bocht naar links onvermijdelijk. De democraten die nu het Congres domineren, zullen dat wellicht ook na de verkiezingen van 2008 doen. Ze zijn niet bereid Bush’ belastingsmaatregelen op maat van de rijken te verlengen. Hoe ver de slinger zal terugkeren, is evenwel onduidelijk. ‘Dat big business in Washington altijd het laken naar zich toe trekt’, is blijkens een recent opinie-onderzoek wat de doorsnee Amerikaan het meest ergert in de huidige politiek. Maar ook de Democraten zijn van diezelfde zakenkringen afhankelijk om hun verkiezingscampagne te betalen.  
In de EU is de toename van de ongelijkheid vooralsnog wat minder uitgesproken en vormt ze minder expliciet een verkiezingsthema. Maar de angsten en bedreigingen van de mondialisering tekenen nu al zeer sterk het politieke landschap. Extreme partijen die inspelen op de gevolgen van mondialisering, hebben meer succes. Aan de rechterzijde zien we partijen die teren op de immigratieproblematiek en daarbij vaak de xenofobie versterken. Links van de tradionele sociaaldemocraten boeken partijen succes door in te spelen op het verlies aan inkomen, zekerheid en sociale bescherming, dat hand in hand met mondialisering lijkt te gaan, zeker voor lagergeschoolden. Als deze tendenzen zich doorzetten, zal ook Europa moeten kiezen: ofwel zijn slachtoffers van de mondialisering beter beschermen, ofwel de mondialisering afremmen. Of dat laatste de ontwikkelingskansen van de armere landen zou vergroten, is nog de vraag.

4. Schrappen (minstens tijdelijk): bruto nationaal product

De klassieke economische groei heeft afgedaan als dé maatstaf voor vooruitgang en welvaart. Gezocht: een nieuw, groen kompas dat niet enkel inkomensgroei op korte termijn meet maar ook vertelt of we erin slagen onze planeet leefbaar te houden. Ook gewenst: minder materialisme en meer samenwerking tussen de volkeren. Europa mag de weg tonen.

De klimaatverandering legt bloot dat het bruto nationaal product niet het hele verhaal vertelt. Mensen beseffen dat meer en meer. De Australiërs bewezen dat door in de jongste verkiezingen de regering weg te stemmen: die kon weliswaar bogen op een sterke economische groei maar had de klimaatproblemen niet ernstig genomen. Australië kreunt immers onder enorme droogtes die kennelijk te wijten zijn aan klimaatverandering. Gevolg: Australiërs ontvluchten het gloeiende binnenland omdat er geen landbouw meer te bedrijven valt.  
Het klimaatprobleem is een gigantisch falen van de markt. De wereldeconomie groeit snel en de handel nam nog sneller toe maar juist dat creëert enorme milieuproblemen, de klimaatverandering op de eerste plaats. Die milieuschade –overstromingen, stormen, droogtes, verlies aan biodiversiteit– komt niet tot uiting in de klassieke economische meetinstrumenten. Als we er niet in slagen de markt drastisch bij te sturen, rijden we ons te pletter. De overheid zal, net zoals bij de herverdeling van rijkdom, het voortouw moeten nemen. Ze moet ervoor zorgen dat de economie met de juiste prijzen werkt, milieukosten inbegrepen, en dat de groene technologie zo snel mogelijk wordt ontwikkeld en verspreid.
Dat betekent ook dat de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de motor van de mondialisering, zal moeten inleveren. Die doet er alles aan om m de internationale handel te stimuleren en verkreeg zelfs dat de uitstoot van broeikasgassen van de internationale scheep- en luchtvaart niet werd meegeteld in het Kyoto-protocol dat de klimaatverandering moet tegengaan.
Maar als je een ernstig post-Kyoto-akkoord wil, kan je die uitstoot er niet uitlaten. Een aanpassing in die zin zou bovendien leiden tot meer “lokalisering” van de economie. De WTO bemoeilijkt door zijn wereldwijde bescherming van patentrechten ook de overname van groene technologieën door ontwikkelingslanden. Ook dat dient herbekeken. Lokalisering, gratis overdracht van technologie, een sleutelrol voor de overheid… de klimaatverandering zet de neoliberale dogma’s onder zware druk.
Tot slot: het klimaat is niet rechtvaardig. Vooral ontwikkelingslanden zullen lijden onder de klimaatverandering die nochtans grotendeels door de rijke landen is veroorzaakt. Het risico bestaat dat ontwikkelingslanden wat ze aan inkomen winnen, voor een deel opnieuw verliezen door het klimaat. De rijke landen kunnen hun “ecologische schuld” wat afbouwen door de klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken, door de ontwikkelingslanden te helpen zich aan te passen aan de veranderingen en door hen vrij toegang te geven tot groene technologie. Het klimaat is een morele uitdaging, zegt Al Gore. Het is ook een enorme uitnodiging tot samenwerken. We zitten hier op Aarde immers meer dan ooit in hetzelfde bootje. Als we niet goed samenwerken, wordt het hoogst onaangenaam.