Sommige kleren zijn schoner dan andere

Analyse

Sommige kleren zijn schoner dan andere

Sommige kledingbedrijven besteden meer aandacht aan de werkomstandigheden waarin hun producten tot stand komen, dan andere.

De Schone Kleren Campagne (SKC) ijvert al sinds 1995 voor betere arbeidsomstandigheden voor de miljoenen mensen die onze kleren maken in Azië, Afrika en Oost-Europa. Omdat veel van die productielanden geen goede arbeidswetten hebben, of die niet doen naleven, en de arbeiders zich dikwijls ook niet mogen organiseren, moeten ze vaak voor een heus hongerloon werken in onveilige en ongezonde omstandigheden.
Grote kledingproducenten en -verdelers begonnen in de jaren negentig, door de kritiek op die sociale wantoestanden, zichzelf minimale regels op te leggen in de vorm van zogenaamde gedragscodes. De SKC bracht onlangs die sociale engagementen van 33 kledingbedrijven in kaart.
Het rapport legt bloot dat er nog altijd bedrijven zijn die in grote ondoorzichtigheid werken. De Belgische bedrijven Mayerline, Prémaman en Cassis, evenals Promod hebben geen gedragscode. Benetton zegt een code te hebben, die evenwel geheim is. Bijgevolg is het zo goed als onmogelijk om na te gaan of het die ook naleeft. Test-Aankoop stelde in 2007 vast dat ook Kookaï en Wibra eigenlijk geen sociale eisen stellen.

JBC

JBC en Springfield hebben een gedragscode maar de vrijheid van vereniging –het recht dus om een vakbond op te richten, cruciaal voor de verdediging van arbeidersrechten– staat er niet in. C&A, JBC en Asics nemen dan weer het recht op collectief onderhandelen niet op in hun code. Dat is nochtans een fundamenteel arbeidsrecht: als arbeiders samen mogen onderhandelen, kunnen ze betere voorwaarden afdwingen.
Belangrijk voor de geloofwaardigheid van een gedragscode is de mate waarin bedrijven onafhankelijke spelers als ngo’s of vakbonden betrekken bij de (controle op de) naleving van hun code. Dat is het geval bij Filipa K, Gsus en O’Neill, Charles Vögele, Zara, Asics, H&M, Nike en Umbro.
Sommige bedrijven ondertekenden ook een Internationale Kaderovereenkomst (IKO) met een internationale vakbond over de naleving van arbeidsrechten. Zara gaat daarin het verst: het engageert zich om fundamentele arbeidsrechten niet alleen in de eigen bedrijven maar ook bij zijn vele toeleveraars te respecteren. Ook Triumph, Nike, H&M en M&S Mode ondertekenden een IKO.
Drie bedrijven zeggen bij hun prijsberekening rekening te houden met de leefbaarheid van de lonen: WE, Vögele en Mango. Dat kan in principe geen groot probleem zijn want de loonkost bedraagt doorgaans slechts 1 procent van de eindprijs!
Een aantal namen keert terug bij de goeie leerlingen: H&M, Nike, Filipa K, Zara, Vögele… In de studie van Test-Aankoop was ook Mexx bij de beteren. Is dat nu een bewijs dat deze bedrijven hun personeel beter behandelen? Frieda De Koninck van de SKC blijft voorzichtig: ‘Het zegt enkel hoe die bedrijven zich nu engageren in woord en daad. We weten dat ze hiervoor mensen en middelen inzetten maar hebben geen studie gedaan naar de impact daarvan op het terrein. Wel leert onze ervaring dat dit soort bedrijven veel positiever reageert als we hen wijzen op een of ander probleem.’

Maatschappelijk verantwoord investeren

Op vraag van federaal minister van Maatschappelijke Integratie Marie Arena voerde het Réseau Financement Alternatif (RFA) een studie uit naar mogelijke wetgevende normen voor maatschappelijk verantwoord investeren (MVI). Wanneer dit alles ook echt in een wetgeving zal gegoten worden, is nog niet bekend.
Het RFA pleit in ieder geval voor een negatieve én positieve selectie. Bij de negatieve zou een zwarte lijst opgesteld worden van bedrijven en landen die zich niet houden aan de door België ondertekende internationale verdragen op vlak van mensenrechten, milieu en duurzaam management. Wie op deze lijst staat, komt niet in aanmerking voor MVI. Om deze lijst samen te stellen en op te volgen, moet een controleorgaan opgericht worden waarin allerlei partijen vertegenwoordigd zijn: de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), consumenten-, werkgevers- en werknemersorganisaties en ngo’s. Wel erkent het RFA dat het aantal leden en de erg heterogene samenstelling van dit orgaan de efficiëntie ervan niet ten goede zou komen.
De positieve selectie focust op bedrijven die een gunstige impact hebben op milieu en maatschappij. Omdat die impact moeilijk objectief vast te stellen valt, stelt het RFA voor de selectie over te laten aan de financiële instellingen zelf.
Het RFA legde voor de studie haar oor te luisteren bij verschillende organisaties. Lang niet al die organisaties waren het eens met de conclusies van het onderzoek. Zo vindt de Belgian Asset Managers Association (BEAMA) het niet kunnen dat de zwarte lijst op basis van aanwijzingen zou samengesteld worden, en er dus geen juridisch bewijs nodig is. Het RFA wijst er dan weer op dat wachten op een veroordeling in de praktijk niet vol te houden is.

Tags