“‘Ebola: 'Als we allemaal beginnen huilen, is het hek echt van de dam.'’
Pierre Trbovic, een antropoloog uit België, arriveerde eind augustus in de Liberiaanse hoofdstad Monrovia om het team van Artsen Zonder Grenzen (AZG) te versterken in de strijd tegen de ebola-epidemie. Pierre trof er een overvol behandelingscentrum aan waar het medisch personeel niet tegen de toevloed van patiënten was opgewassen en waar de zieke mensen buiten op straat stonden aan te schuiven. Hij gaf zich vrijwillig op voor de meest hartverscheurende taak: mensen wegsturen.
Ik moest een koppel met een dochtertje wegsturen. Twee uur later stierf het meisje voor onze poort, waar ze bleef liggen tot een team haar lijkje kwam weghalen.
Pierre Trbovic
‘We konden geen enkele patiënt meer toelaten zonder iedereen en het werk dat we allemaal deden, in gevaar te brengen.’
Al snel na mijn aankomst in Monrovia besefte ik dat mijn collega’s overweldigd waren door de omvang van de ebola-epidemie. Ons behandelingscentrum, het grootste dat Artsen Zonder Grenzen ooit heeft gehad, zat vol, en onze coördinator Stefan stond aan de poort om mensen weer weg te sturen. Als je werkt voor Artsen Zonder Grenzen moet je flexibel zijn. Deze taak was niet specifiek aan iemand toebedeeld, maar iemand moest het doen, dus gaf ik me op als vrijwilliger.
De eerste drie dagen dat ik aan de poort stond, regende het pijpenstelen. De mensen waren doornat, maar ze bleven wachten omdat ze nergens anders heen konden.
De eerste persoon die ik moest weigeren, was een vader die zijn zieke dochter in de koffer van zijn wagen naar ons had gebracht. Hij was een goed opgeleid man, en hij smeekte me om zijn tienerdochter op te nemen.
Hij zei dat hij wist dat we haar niet konden redden, maar ze zou dan op zijn minst geen gevaar meer vormen voor de rest van zijn gezin. Daarna ben ik even achter een tent gaan huilen. Niet dat ik me schaamde voor mijn tranen, maar ik wist dat ik sterk moest blijven voor mijn collega’s. Als we allemaal zouden beginnen huilen, dan was het hek pas echt van de dam
Anderen kwamen gewoon aanrijden in hun wagen, lieten het zieke familielid uitstappen, reden dan weer weg en lieten hem of haar gewoon achter. Een moeder probeerde haar baby achter te laten op een stoel. Ze hoopte dat we op die manier geen andere keuze zouden hebben dan voor het kind te zorgen.
Ik moest een koppel met een dochtertje wegsturen. Twee uur later stierf het meisje voor onze poort, waar ze bleef liggen tot een team haar lijkje kwam weghalen. Er kwamen geregeld ambulances naar ons toe met verdachte ebola-patiënten uit andere verzorgingscentra, maar we konden niets doen. We konden ze nergens anders heen sturen want ook daar zat en zit alles nog steeds overvol.
Het kan vijftien minuten duren om de beschermende kledij aan te trekken, en als je eenmaal binnen bent, kun je slechts een uur blijven omdat je dan uitgeput raakt en kletsnat bent van het zweet. Langer blijven mag niet, want dan wordt het gevaarlijk.
Zodra ik de risicozone inging, begreep ik waarom we geen patiënten meer konden opnemen. Iedereen zat tot over zijn oren in het werk. In een ebola-behandelingscentrum zijn er regels en procedures om iedereen te beschermen, en als de mensen geen tijd hebben om zich eraan te houden, kunnen ze fouten maken.
Het kan vijftien minuten duren om de beschermende kledij aan te trekken, en als je eenmaal binnen bent, kun je slechts een uur blijven omdat je dan uitgeput raakt en kletsnat bent van het zweet. Langer blijven mag niet, want dan wordt het gevaarlijk. De patiënten zijn ook echt ziek. Overal liggen uitwerpselen, bloed en braaksel. Het is een hele karwei om de tenten schoon te houden, en de lijken weg te halen.
We konden geen enkele patiënt meer toelaten zonder iedereen en het werk dat we allemaal deden, in gevaar te brengen.
Maar aan de mensen die ons smeekten om hun familielid op te nemen was het onmogelijk om dit uit te leggen, net zomin als hen te doen begrijpen dat we het centrum zo snel mogelijk aan het uitbreiden waren. Het enige wat we konden doen, was de mensen een beschermingskit meegeven voor thuis, met handschoenen, schorten en maskers. Zo konden de familieleden de zieke thuis verzorgen, met een beperkt risico om zelf besmet te raken.
Na de regen kwam de blakende zon. Op een dag stond een man vijf uur buiten te wachten met alleen een kapotte paraplu voor wat schaduw. Het enige wat hij in al die tijd tegen me zei was, “te veel zon”. Het kostte hem heel wat moeite. Zijn zoon was bij hem, maar hij was bang om hem te troosten en daarmee te dicht te komen. Toen we hem uiteindelijk konden opnemen, kwam zijn zoon ons met tranen in de ogen bedanken.
Er waren ook mensen die eigenlijk niet ziek waren, maar die niet meer aten of sliepen uit vrees dat ze met ebola besmet waren. Ze wilden gewoon een test. Maar als we al stervende mensen moesten weigeren, hoe konden we dan mensen helpen die gezond waren?
Andere mensen die naar ons kwamen, wilden gewoon koste wat het kost een baantje. Ze waren tot alles bereid, al was het lijken wegdragen.
Toen de verpleegsters, voor wie ik zo veel bewondering heb, medelijden met me begonnen te krijgen en me zeiden dat ze mijn taak nooit zouden kunnen doen, besefte ik dat het veel moeilijker was dan ik zelf dacht. Na een week begonnen de mensen me te zeggen dat ik moest stoppen. Ze konden zien dat dit werk een zware emotionele tol van me eiste.
Die middag kwam een collega me even weghalen. Ik moest komen kijken. Wanneer patiënten genezen worden verklaard en het ziekenhuis mogen verlaten, houden we een kleine ceremonie. Als we allemaal samenkomen om dit bijzondere moment te vieren, en ze ons bedanken voor wat we voor hen hebben gedaan, dan weten we weer waarom we dit doen. Terwijl ik om me heen keek, zag ik bij al mijn collega’s tranen in de ogen. Soms heeft een mens een goede reden om te huilen.