Jan Roobrouck
“‘Lesjes uit, over of voor Lesotho?’
“What where you hoping to find here? People with horses and hats, dressed in blankets, living in huts?” grapt een voorbijganger in hectische, met afval omzoomde straat in Maseru. Niet iedere Sotho gaat gekleed als een herder uit het Kerstverhaal. En toch is de typische, stijlvolle en multifunctionele klederdracht lang niet verdwenen. Het nationale verleden laat zich bijgevolg vertellen aan de hand van de dekens waarin de Sotho in de bergdorpen zich gewoonlijk wikkelen.
Jan Roobrouck werd met zijn essay Afroropa: luchtspiegeling in een zee van zonnespiegels winnaar van de MO*zomerwedstrijd. Hij reist twee weken door Zuid-Afrika met medewinnares Annelies van Erp en MO*redactrice Olivia Rutazibwa.
Deze reis komt tot stand met de steun van Air France KLM, de Koning Boudewijnstichting en MO*.
“Before civilization” (zoals onze uitstekende ‘dekengids’ in pijnlijke bewoordingen verwees naar de periode voor de komst van de blanke) gingen de Sotho gehuld in dierenhuiden om zich te beschermen tegen kou, regen, sneeuw en wind. Maar toen de Britten dit gebied rond 1880 koloniseerden, kwam er in de buurt van de hoofdstad een fabriek die wollen dekens vervaardigde onder de merknaam “Victoria English”. Later kwamen er nog enkele merken bij. De leerlooiers verdwenen uit het straatbeeld. Intussen zijn ook de textielfabrieken voor dekens weg uit Lesotho.
De motieven op de wollen dekens verwijzen naar het dagelijkse leven van de Sotho. Ze vinden vaak hun oorsprong in een ver verleden. Een heel merkwaardige tekening uit de jaren 1930 combineert bijvoorbeeld het logo van de Royal Air Force met allerhande kruisen en was bedoeld om de blanke missionarissen te verwelkomen. Ook nu nog komen er nieuwe motiefjes op de markt, zoals ter gelegenheid van een koninklijk jubileum. In Lesotho verdwenen dus niet alleen tradities in de koloniale periode, nieuwe gebruiken vonden er hun oorsprong.
Ontworteling
Toch is dit volk – uiteraard - in zijn wezen getroffen door de ‘”coming of Christianity”. Het confronterende daarbij is dat de Westerse invloed ook gebruiken heeft uitgeroeid die in se nochtans te rijmen lijken met de christelijke godsdienst. Overledenen werden hier vroeger in een zittende houding begraven, met hun gezichten naar het Oosten gericht. Zo konden ze opstaan op de dag waarop ook voor hen de zon weer zou opkomen, net zoals in het christendom de wederopstanding vaak een letterlijke betekenis krijgt. Het is mij daarom volkomen onduidelijk waarom mensen in Lesotho als planken in een kist moeten liggen. Wij hebben het verkisten ‘geglobaliseerd’ en zo de globalisering verkist: we hebben haar ontdaan van de mogelijkheid om vanuit bestaande culturele lagen vooruitgang op te diepen.
Met enige pathetiek stel ik mij daarom de vraag: hoe kan een land vooruitgaan als het volk zijn culturele eigenheid kwijt is? Uit de mond van een Westerling klinken deze woorden hard, hypocriet en verwarrend, maar daar zal ik me op deze stralende ochtend niet aan storen. Dezelfde vraag welde immers in mij op toen we de schaapherders van het bergdorp Semongkong aan het werk zagen. Dankzij een nijvere samenwerking tussen messenslijpers, scheerders, sorteerders en verpakkers verloopt de oogst van de wol snel en efficiënt. In het beste geval weeft men in Zuid-Afrika ‘traditionele’ dekens van de wol, maar het gros van de productie legt een langere weg af. Vanuit Port Elisabeth verscheept men de waar naar Hongarije om er voor de Europese consument te worden verwerkt. Wanneer ik ‘s avonds na het bezoek aan de schaapscheerders, bij het haardvuur in de Lodge onder de ‘wol’ kruip, lees ik op het etiket dat mijn warme, zachte beddengoed voor 90 % uit acryl bestaat.
Ontwikkeling
Terwijl zovele jonge Sotho werkloos rondhangen in sloppenwijken en Westerse organisaties hen allerhande “skills” proberen bij te brengen, gaan de ervaring en creativiteit verloren die in deze cultuur zijn ingebed. Wanneer ik deze zaken aan de kaak stel, verval ik opnieuw in de rol van de arrogante Westerling die alles beter denkt te weten. Niettemin heb ik het gevoel dat wij als afstammelingen van “imperialisten” de plicht hebben om waar mogelijk te herstellen wat we gebroken hebben.
‘Ontwikkeling’ die cultuur en vakmanschap uitwist, staat synoniem voor achteruitgang en verlies. Dat kan toch niet de weg zijn die deze mensen willen bewandelen, toch? Of creëer ik nu een nieuwe “mission civilisatrice” waarbij ik als buitenstaander bepaal wat anderen nodig hebben? Geef ik vorm aan een onhandige “authenticiteitspolitiek” die haaks staat op de realiteit? Enkele dagen Soweto en Johannesburg zullen mijn antwoord op die vragen ongetwijfeld in een ander licht stellen. Ik ben alvast benieuwd wat dat zal geven.