"Ze schoten mijn moeder in de borst en schoten mijn vader en mijn jongere broer en zus dood"

Blog

"Ze schoten mijn moeder in de borst en schoten mijn vader en mijn jongere broer en zus dood"

"Ze schoten mijn moeder in de borst en schoten mijn vader en mijn jongere broer en zus dood"
"Ze schoten mijn moeder in de borst en schoten mijn vader en mijn jongere broer en zus dood"

Een jongen van 17 vertelt aan Artsen Zonder Grenzen over de gruwelen waarvoor hij in Ivoorkust op de vlucht sloeg. Ondanks de officiële vrede, blijft de toestand in het westen van het land erg onvoorspelbaar.

“Eind februari werd mijn dorp aangevallen. We liepen met twintig naar ons kampement (een klein schuilhok naast het veld waar de mensen slapen als ze hun veld bewerken of oogsten, red.). Maar de aanvallers hebben ons midden in de nacht gevonden in de brousse. Ze schoten mijn moeder in de borst en schoten mijn vader en mijn jongere broer en zus dood. Ze hebben vier mensen gedood.

Zes anderen raakten gewond. Een ervan was mijn tante, die in de schouder geraakt werd. We probeerden haar te overtuigen om naar het ziekenhuis van Danané te gaan maar ze weigerde: ze was te bang. Ze heeft nog steeds geen dokter gezien, de wonde is ontstoken en de kogel zit nog in haar schouder.

Ik ontvluchtte het kampement, naar een ander huis op een heuvel. Maar de gewapende mannen kwamen me opnieuw achterna en staken het huis in brand. Mijn arm en been raakten verbrand. Ik vluchtte uit het brandende huis. De mannen zeiden dat ze me zouden vermoorden. Ze sloegen me met een machete op mijn achterhoofd, en sneden in mijn arm. Ik verloor heel veel bloed.

Er waren nog twee kampementen in de buurt van mijn dorp, en een ervan was van mijn oom. Zesentwintig mensen werden in die kampementen omgebracht met machetes – mannen, vrouwen, kinderen, baby’s. De aanvallers hebben alle lichamen begraven in een put zodat niemand ze zou zien.

Ik vluchtte weg uit mijn dorp naar mijn tante en ooms. Ik was er helemaal alleen en durfde me dagenlang niet wassen. De rest van ons kwam later. We waren nog met acht. Veertien anderen waren gedood. We zijn nu als vluchtelingen in ons eigen land. We zoeken overal naar eten maar we hebben nooit echt iets kunnen vinden op de velden. De rijst was vaak verbrand. We eten bananen en drinken water uit rivieren en ondiepe waterputten die we zelf graven.

We hebben nooit genoeg te eten. Als we ‘s ochtends eten, hebben we ‘s avonds niets meer. De regen valt door het dak op ons hoofd. Mensen worden ziek in de kampementen en worden niet behandeld. Een vrouw verloor twee kinderen aan malaria, het derde is nu ziek en ligt in het ziekenhuis van Danané.

We blijven in de brousse omdat we hopen dat de gevechten hier weg blijven. Als er een voedselbedeling is, kom ik naar het dorp. Maar daarna ga ik terug naar de brousse, want er is geen vrede in ons dorp.

Ik kende al die gewapende mannen. Ze kwamen uit mijn dorp, ik ken hun namen. In mijn dorp loopt het nu vol met zo’n mensen, hoe kan ik daar terug gaan wonen? Ik denk veel aan mijn familie, die ik kwijt ben. Alleen ik en mijn herinneringen blijven over.”