Een andere werkelijkheid is mogelijk

Recensie

3 recensies

Een andere werkelijkheid is mogelijk

De wankele wereld van 2025 schreeuwt om goede analyses, historische kaders, verhelderende essays. Non-fictie is de landkaart die we nodig hebben als de gps van beleid en berichtgeving uitvalt. Maar hoe zouden we ooit de weg kunnen vinden in dit bestaan of de mens kunnen begrijpen zonder romans?

‘Journalistiek is heel onmiddellijk en jachtig, literatuur biedt mij de vrijheid om de waarheid te vertellen zonder beperkt te worden door bewijzen of feiten, of door de eenzijdigheid van mijn eigen standpunt’, vertelde Isabel Allende me ooit. ‘Anderzijds werkt fictie die niet geworteld is in de werkelijkheid niet. Lezers hebben die grondlaag aan waarheid en geloofwaardigheid nodig om zich aan fictie over te geven.’

Die stelling van Allende helpt om literatuur te “lezen”, maar is tegelijk iets te stellig. ‘Fictie is dat rare, rokerige iets waar schrijvers nooit echt vat op krijgen, ook al denken ze van wel’, schrijft Arundhati Roy in haar recente memoir (waarover later meer). ‘Waar komt fictie uit voort? Uit ons verleden, ons heden, de boeken die we gelezen hebben, onze verbeelding? Zeker. Maar misschien ook uit een voorgevoel over onze toekomst?’ Een roman is nooit te herleiden tot de simpele feiten, en is er nooit perfect van te onderscheiden. Ik schreef er in 2017 een uitgebreid essay over in ons nummer over écht nieuws.

Daarom: drie recent verschenen romans waarin de grens tussen feit en fictie vloeibaar is. Als water, als liefde, als geweld.

De tol van dromen

Chimamanda Ngozi Adichie’s jongste roman werd in het Nederlands uitgegeven onder de oorspronkelijke titel Dream Count. Niet dat die titel onvertaalbaar is. In de oorspronkelijke tekst duikt de term op bladzijde 389 van de hardcover uitgave op: ‘... because normal people spent lockdown suffering anxiety while you were busy looking up your exes and reviewing your body count.’ ‘My dream count’, I said.’ Op blz. 484 van de Nederlandstalige uitgave wordt dat zo vertaald: ‘... terwijl jij het vooral druk had met het opzoeken van je exen en je je bedgenoten er nog eens op nasloeg.’ ‘Mijn droomgenoten’, zei ik.’ Kijk, het kan dus wel.

Als romantitel zou je dream count ook nog kunnen vertalen als dromentol of dromental, vanwege de body count die eraan voorafgaat. Die term wordt gebruikt om het aantal slachtoffers van een aanslag, een ramp of een oorlog te benoemen. Adiëlle Westcapppel vertaalt die body count trouwens heel slim als bedgenoten. Daarop rijmt droomgenoten perfect, en het neologisme brengt ook heel mooi de basisgedachte van de auteur over.

Vertalers moeten qua subtiliteit vaak niet onderdoen voor schrijvers, en ze slagen er in de beste gevallen in om goed proza om te zetten in beter proza. Waarom die vaardigheid niet ingezet werd voor de titel, is een raadsel dat alleen de uitgever kan verklaren. Misschien gaat het om een zorgvuldig gecultiveerd inferioriteitscomplex dat Nederlandstalige uitgevers en opiniemakers vandaag delen? Want waarom zou je een Engelse titel vertalen, als Engels sowieso beter is dan Nederlands?

Maar het gaat natuurlijk niet om de titelbladzijde, maar om het verhaal. Adichie weeft de verhalen van vier Afrikaanse vrouwen tot een fascinerend tapijt waarin heel wezenlijke vragen zichtbaar worden, en soms ook verborgen worden. Chiamaka, Omelogor en Zikora zijn alle drie Nigeriaanse jonge vrouwen die in meerdere of mindere mate ook Amerikaans zijn.

Met name Chiamaka zou zo uit Adichie’s vorige grote roman, Amerikanah, kunnen komen. Zij woont in de VS, onder andere omdat ze geen zin heeft in een carrière in het familiebedrijf. Ze hoeft zich geen zorgen te maken over geld en maakt reisreportages die niet voldoen aan de verwachtingen die samenhangen met het genre, maar vooral met haar eigen persoon.

Als ze eindelijk een uitgever vindt die haar boekvoorstel (De niet-avontuurlijke avonturen van een Afrikaanse vrouw) ernstig lijkt te nemen, wil die uitgever eerst ‘Afrikaanse’ vervangen door ‘Zwarte vrouw op doorreis’, en erger nog, ze vindt dat Chiamaka eerst een “relevant boek” moet schrijven, over “de worstelingen” van mensen in Afrika. Over de epidemie van seksueel geweld in Congo, bijvoorbeeld. Of over de toestand in Soedan of Somalië. Als het maar meer soortelijk gewicht heeft dan het verhaal dat Chiamaka zelf ziet als de ideale opener voor haar reisverhalenboek: Dineren in de Drie Guinea’s. Chuka, haar ideale verloofde van dat moment, weet exact hoe hij haar moet troosten. ‘Het probleem met veel witte mensen is dat ze niet denken dat wij ook dromen.’

Die tik op de vingers van de witte lezer is niet onterecht, want van zwarte, Afrikaanse personages wordt inderdaad niet verwacht dat ze in de VS in een ruim herenhuis wonen en naar Londen, Skopje of Guinee-Bissau vliegen om in lommerrijke wijken de lokale keuken uit te proberen.

Tegelijk klinkt het koloniale verwijt in de heel concrete context waarin het valt ook gewoon als een pleidooi voor het recht om stinkend rijk te zijn. Niet alleen verdient Chiamaka niets met haar werk en leeft ze toch op heel brede voet, in het vooruitzicht van een huwelijk denkt ze aan de huwelijksgeschenken: van haar ouders een ruimer huis in Maryland, wellicht, en van zijn ouders een flat in Londen. Andere vriendinnen in Nigeria zeggen dat ze hun inkopen altijd in Londen doen, een weekendje Lagos-Londen retour, of dat ze voor een gezondheidstest naar de VS vliegen.

Chiamaka voelt zich, terecht, ingeperkt door raciale vooroordelen. Maar haar recht op dromen drijft haar ook van de ene naar de andere – teleurstellende – romantische relatie. Die leegte wordt grotendeels buiten beeld gehouden, al formuleert de vierde vrouw in Dream Count, Kadiatou, het wel heel helder wanneer Omelogor haar op een bepaald moment vraagt welke droom zij koestert (ja, de titel van de roman is welverdiend).

Omelogor moet haar vraag verduidelijken: ‘Wat zou je met je leven willen doen als je overal uit kon kiezen?’ Kadiatou is een Guinese die de VS binnengekomen is als asielzoekster, dankzij een wel heel toegeeflijke ambtenaar. Later in het verhaal blijkt dat zij de fictieve verpersoonlijking is van Nafisattou Diallo, de schoonmaakster die in 2011 aangerand werd door Dominique Strauss-Khan.

Op het moment van de uitwisseling met Omelogor is Kadiatou behoorlijk gelukkig met haar baan als schoonmaakster in een chic hotel, waardoor ze een flat kan huren, haar dochter laten studeren en een beetje opzijzetten voor de dag dat haar man vrijkomt. Voor haar is ‘overal uit kunnen kiezen’ letterlijk niet voorstelbaar. ‘Kadiatou vond het een typische vraag voor iemand die niets omhanden had’, schrijft Adichie. Als ze bovendien zegt dat ze niet alleen tevreden is met haar baan, maar ook blij dat ze in de VS is, krijgt ze een reprimande van Omelogor – die natuurlijk ook in de VS is, maar van geen dankbaarheid wil weten en ook vrij in en uit kan reizen. De korte passage spiegelt de ‘wij dromen ook’-passage van Chiamaka met de heel bescheiden en tegelijk veel kwetsbaardere droom van Kadiatou.

Het is trouwens zonder meer Kadiatou die Dream Count de relevantie verleent die het verhaal nodig heeft om uit te stijgen boven het vermalen van mannelijke personages en het zoeken naar zin in een leven dat uit materiële overvloed en kansen bestaat. Dat betekent niet dat de levens of besognes van Chiamaka, Omelogor en Zikora helemaal oppervlakkig zijn.

Chiamaka’s strijd tegen racisme, Omelogors academische zoektocht naar porno als educatief instrument en sociaal probleem, Zikora’s strijd als alleenstaande moeder ... zorgen wel degelijk voor inhoud die de ledigheid die Kadiatou vermoedt overstijgt. Bovendien is Adichie een rasverteller die ervoor zorgt dat je als lezer helemaal meegezogen wordt in de levens die soms heel herkenbaar zijn, en op andere momenten zich in totaal onbekende universa lijken af te spelen – van het dorp waarin Kadiatou opgroeit tot jetsetting mondiale elite.

De complexe structuur van het boek, met vier vertellers die elkaars leven op verschillende momenten kruisen, bemoeilijkt het lezen nooit, maar opent ruimte voor de lezer om te reflecteren en vragen te stellen bij de gebeurtenissen, gevoelens en gedragingen van hoofdpersonen en bijrollen.

In het nawoord verduidelijkt Chimamanda Ngozi Adichie de keuze om de ervaring van Nafissatou Diallo te fictionaliseren en centraal te plaatsen in haar dromenboek. Ze opent ook een geheel nieuwe lezing van de roman door te stellen dat die eigenlijk over haar onlangs overleden moeder gaat. In de laatste zin verwoordt Chimamanda’s moeder, in de verbeelding van de auteur, haar waardering voor de romanfiguur Kadiatou als: My fellow woman. De vertaalster gebruikt die drie woorden om nog even terug te keren naar haar bedgenoot/droomgenoot-woordenspel. In het Nederlands staat er: Mijn vrouwgenoot. Ik zei het toch: vertalers kunnen soms dingen doen waar auteurs jaloers op mogen zijn.

Dream Count door Chimamanda Ngozi Adichie is uitgegeven door De Bezige Bij. 496 blzn. ISBN 978 94 031 3277 8

Zomerliefde

‘Mijn boeken proberen iets te zeggen over de realiteit van het leven in hedendaags Azië’, zei Tash Aw eind 2019 in een lang gesprek. Op dat moment betekende dat dat zijn werk ‘ook over de fascinatie voor rijkdom en materiële bezittingen’ ging, naast onder andere etnische spanningen en migratie. Met zijn nieuwe roman, Het zuiden, voegt hij daar een heel persoonlijk thema aan toe: ontwakend verlangen en seksualiteit. Daarover wordt in Zuidoost-Aziatische literatuur nog veel minder geschreven dan over snel rijk worden en overvloedig consumeren.

In het gesprek van vijf jaar geleden zette Tash Aw zijn werk ook af tegen ‘de literatuur over landelijk Azië, die grotendeels door westerse auteurs geschreven is. Die boeken bulken van de romantiek over armoede op het platteland: de rust, de gemeenschap, het evenwicht, je noemt het. De voorbije decennia heeft die romantiek ook in Zuidoost-Azië een groot publiek gevonden, omdat zoveel mensen het dorp ingeruild hebben voor de stad en daar vervolgens niet de voldoening vonden die beloofd werd. Toch wil iedereen weg uit de dorpen, omdat het vergeten plekken zijn waar alleen maar armoede en stilstand is. Europeanen begrijpen dat vaak niet, maar in Azië is dat gevoel heel reëel. Je hebt misschien een paar plekken waar bevoorrechte stedelingen een stukje woud kunnen kopen, maar dat heeft minder met natuur te maken dan met gated communities, in dit geval: afgesloten en bewaakte bomen, verre van wat echt dorpsleven inhoudt.’

In Het zuiden speelt het grootste deel van het verhaal zich af in een stukje woud dat de moeder van de vertellende hoofdpersoon, Jay, erft. Al gaat het in dit geval niet om een afgesloten werkelijkheid, maar om een stuk landelijk Maleisië dat probeert te overleven. Het gezin – moeder Sui Ching, vader Jack, de zussen Lina en Yin, en Jay – trekt tijdens een lange zomervakantie zuidwaarts om het woud en de boerderij te inspecteren. Daarbij komen ingewikkelde verledens aan de oppervlakte, die niet alleen familiale complexen betreffen maar ook klassentegenstellingen blootleggen. Het landgoed wordt beheerd door Fong, daarbij deeltijds geholpen door zijn zoon Chuan en een paar freelancende landarbeiders.

In Aws verhaal is geen ruimte voor een romantisering van het plattelandsleven. De aanplantingen willen niet lukken, de onderhoudswerken leiden nergens naartoe, en bovendien blijkt zo goed als geen enkele relatie bestand tegen de zinderende stilstand van de zomer. De grote uitzondering op die laatste regel is de relatie die ontstaat tussen Jay en Chua.

Die relatie loopt als rode draad doorheen de roman en is in zekere zin een klassiek verhaal van een adolescente zomerliefde, met alle onhandigheden, klamme dromen en verrassend nieuwe gewaarwordingen die daarbij horen. Het is de gevoeligheid en subtiliteit waarmee Tash Aw die openbloeiende relatie beschrijft, die haar zonder meer redt van het cliché. En, natuurlijk, de manier waarop hij andere verhaallijnen ontwikkelt zodat de aarzelende liefde kan groeien tussen de plooien van andere zorgen en problemen.

De spanning tussen het koesteren van het verborgene en de behoefte om het uit te schreeuwen voor de hele wereld is deel van elke eerste verliefdheid, maar als de Grote Verwarrende Gevoelens opduiken tussen twee jongens op het conservatieve Maleisische platteland, dan wordt die spanning al snel een hartverscheurend conflict.

Toch is het mooie aan Het Zuiden dat Tash Aw geen groot punt maakt van de onmogelijkheid van deze liefde. Verliefd worden gebeurt, daar zijn geen normen of waarden tegen bestand. Bovendien beschrijft Aw het proces in grote mate als een lichamelijke gewaarwording – ‘Ik voel de trillingen van je stem’, zegt Chua als ze in een karaokebar zitten mee te zingen. Toch wordt ook dat lijfelijke van de liefde niet geromantiseerd.

Kort: Het zuiden is Tash Aw ten voeten uit. Hij schrijft met een empathie en met zoveel oog voor detail dat je je moeiteloos verplaatst in de wereld van Jay, Chua en al de anderen. Het gaat over de liefde, maar ook over het knoeiwerk dat we meestal van onze levens maken. Dat het al te herkenbare verhaal zich afspeelt in een uithoek Maleisië vergeet je al lezend haast: een getuigenis van de universaliteit van de menselijke ervaring.

Het zuiden door Tash Aw is uitgegeven door De Bezige Bij. 251 blzn. ISBN 978 94 031 3365 2

Als water, verbonden en zonder grenzen

Het zuiden van India is een ander land dan de beter bekende gordel van Hindisprekende deelstaten in het noorden. Het werd daarom tijd dat er nog eens een grote roman, met Kerala als onderwerp en Tamil Nadu als bijkomende locatie, in het Nederlands verscheen. Dat is misschien al geleden van De God van kleine dingen, Arundhati Roy’s succesdebuut.

Toen ik vorig jaar in die twee zuidelijke deelstaten op reportage was, noteerde ik over Kochi – niet de hoofdstad, wel het economische hart van Kerala: ‘De stad is niet alleen gelegen aan het water, het water doorstroomt de stad, die daardoor meteen de sfeer van Kerala oproept, met zijn groene velden en brede rivieren die backwaters genoemd worden.’

Het is dan ook geen toeval dat Abraham Vergheses nieuwe roman als titel Het verbond van het water heeft. In de roman zelf krijgt die uitdrukking deze duiding: ‘Het water waarin ze een paar minuten geleden stapte, is lang verdwenen en toch is het hier, verleden, heden en toekomst onverbiddelijk met elkaar verweven, als belichaamde tijd. Dit is het verbond van water: dat ze allemaal onlosmakelijk verbonden zijn door hun daden van doen en laten, en niemand staat er alleen voor.’

Abraham Verghese beschrijft een land waar hij niet geboren of opgegroeid is, maar waar zijn moeder wel vandaan kwam. Het zijn haar dagboekaantekeningen die hem de basisgrondstof geleverd hebben voor deze omvangrijke en beklijvende familiekroniek, portret van een land en zijn twintigste eeuw, van mannen en vrouwen, noodlot en verzet, kennis en aanvaarding.

Verghese zelf werd geboren in Ethiopië uit Indiase ouders, vluchtte naar de Verenigde Staten en werd daar arts en hoogleraar aan Stanford University. Die medische achtergrond, ook al dominant aanwezig in zijn eerdere bestseller De heelmeesters (2009), is een tweede thematische stroom in het rivierenlandschap van Het verbond, waarin mensenlevens en de verhalen die erover verteld worden samenstromen tot ze als brede delta’s in een oceaan van menselijkheid uitmonden.

Want dat is de tweede betekenis van de titel: water heeft geen grenzen. Van de druppels die van de bladeren vallen, over de watertjes en de alomtegenwoordige riviertjes in Kerala tot de oceanen van de wereld of de Clyde-rivier in Glasgow: alle water is één en verbonden en grenzeloos. En, suggereert Verghese, dat geldt voor het hele universum, inclusief de mensheid.

De openingszinnen van de roman voelen als de donkere wolken die zich bij het begin van de moesson samenpakken boven de kwetsbare dorpen tussen de backwaters. ‘Ze is twaalf jaar oud, en morgenochtend gaat ze trouwen... “De droevigste dag in het leven van een meisje is haar bruiloft”, zegt haar moeder. “Daarna wordt het beter, als God het wil.”’

Elders in dit Verbond schrijft Verghese dat ‘een goed verhaal meer doet dan wat een vergevingsgezinde God bereid is te doen: het verzoent families en verlost ze van geheimen die sterker binden dan het bloed.’ Daarmee geeft hij meteen aan wat het grote thema van deze roman is: verlossing. Die geldt om te beginnen voor de twaalfjarige Mariamma, want haar veertigjarige echtgenoot laat haar met rust. Ze wordt opgevangen in het huis en op het enorme landgoed door de oudere zus van de zwijgzame weduwnaar aan wie ze uitgehuwelijkt is. In een radicale breuk met zowat elke andere roman uit India, is de schoonfamilie hier niet de hel en regeren respect en begrip, en uiteindelijk zowel echtelijke als moederlijke liefde in Parambil.

Dat respect is niet enkel voorhanden voor Mariamma – die trouwens als Big Ammachi of Groot Moedertje uitgroeit tot de matriarch van dit boek – maar onder andere ook voor het Pulayar-gezin dat de boerderij helpt runnen en onderhouden. Pulayar is een kastengroep die vroeger als onaanraakbaar beschouwd werd, maar Shamuel krijgt voor zijn jarenlange labeur een stuk grond in eigendom, een redelijk loon en een menselijke behandeling.

Niet dat alles zonder wrijvingen of conflicten verloopt, uiteraard. Zo weigert de zoon van Shamuel een generatie later een voorstel om de beheerder van het landgoed te worden, tegen een in de ogen van de familie heel ruimhartige vergoeding. In een ontnuchterend gesprek maakt Joppan, de jongere Pulayar, duidelijk dat de gulheid van de eigenaars van Parambil enkel gul is omdat aan de andere kant een onaanraakbare kaste staat, die normaliter niets dan minachting krijgen. ‘Als het om een meewerkend familielid zou gaan, dan zou iedereen zeggen dat hij werd uitgebuit.’ Joppan vergelijkt het met de koloniale trots op alle moois dat werd nagelaten – ziekenhuis, treinverbindingen, scholen. Toch wordt ook dit ongemakkelijke conflict minzaam opgelost in de roman.

Tegenover de soms overdadige goedheid van de mens, staat de onbetrouwbaarheid van het lot. Het mysterie van het leven. En vooral: de kwetsbaarheid en het falen van het lichaam. De tweede stroom in Het verbond van het water wordt gevormd door verschillende medische vraagstukken. De familie van de Parambils lijdt onder De Aandoening: in elke generatie laat minstens één man het leven aan het water. Wat als een goddelijke vloek boven Parambil hangt, wordt in de handen van Verghese een medisch – en dus ook oplosbaar – probleem, al komt het inzicht te laat voor verschillende personages. In de bredere regio komt melaatsheid vaak voor, met alle taboes en uitstoting die elke Vlaming kent uit het verhaal van Pater Damiaan.

Opvallend is dat Verghese voor de medische insteek uitdrukkelijk een beroep doet op koloniale input. Digby Kildour is een katholieke Schot die een opleiding tot chirurg combineert met diensttijd in het Britse koloniale project in India. En de Zweedse arts Rune Orqvist is een begenadigd geneesheer die zijn leven op een bepaald moment in dienst plaatst van melaatsen, en een Indiase versie van Molokkaï opricht waarin de zieken niet enkel een behandeling maar vooral hun menselijke waardigheid terugkrijgen.

Een combinatie van afgunst en een ongelukkig afgelopen liefdesverhaal zorgt er uiteindelijk voor dat Kildour het werk van Orqvist verderzet. Op sommige ogenblikken lezen lange passages uit deze medische stroom als handleidingen voor chirurgen – maar dan zo geschreven dat zelfs onhandigen het gevoel krijgen dat ze het wel zouden kunnen leren. De “medische” hoofdstukken zijn duidelijk geschreven door arts Verghese, zoals de Parambil-hoofdstukken geschreven zijn door een auteur met wortels in Zuid-India.

Tussen al het menselijke en medische duiken er ook ontroerende en hilarische passages op. Er is bijvoorbeeld het moment waarop een Amerikaanse Born Again-predikant een grote bijeenkomst Thomas-christenen in Kerala toespreekt. De predikant sleurt zijn eigen persoon en verleden door het slijk om zijn bekering extra in de verf te zetten. Maar al dat overspel en bedrog is zo onzegbaar in de Mayalali-cultuur van Kerala dat de vertaler ter plekke een heel ander verhaal verzint.

‘Het aantal mensen dat ik misleid heb,’ zegt McGillicutty, zwaaiend met een hand, ‘is even groot als deze menigte van de ene kant naar de andere.’ De vertaler maakt dezelfde zwaaiende handbeweging en zegt: ‘Als ik uitkijk over deze kant van de rivier naar de andere kant, dan denk ik aan alle mensen in dit mooie land die lijden aan een zeldzame ziekte of aan kanker of een hartoperatie moeten hebben en nergens heen kunnen... Dat bezwaart me en ik moet daar openhartig over spreken.’

Uiteindelijk levert de vertaling een massale collecte op, waarmee een nieuw ziekenhuis op Parambil gebouwd kan worden. De passage is typerend voor de rijke verbeelding en accurate observaties van Abraham Verghese, talenten die van Het verbond van het water een vertelling maken die 700 bladzijden blijft boeien.

Het verbond van het water is geen boek voor misantropen, ook al lopen mensen voortdurend in hun ongeluk. Altijd overweegt de hoop en het uitzicht. Tot op zekere hoogte begrijp ik de reactie van een andere Indiase auteur, Santanu Bhattacharya, die het overschot aan verlossing zo beschrijft: ‘De personages zijn haast bijbels in hun temperament – aardig, gewetensvol, en soms zo woke dat ze hun tijd ver vooruit zijn. De achterbaksen bekeren zich, de corrupten ontlopen hun straf nooit, vergiffenis wordt afgesmeekt en geschonken, verdriet wordt overwonnen en diepe onenigheid wordt geheeld, in een kwestie van hoofdstukken. Er komt een punt waarop zo veel feelgood te goed voelt.’

Toch is het moeilijk om aan de aantrekkingskracht van de menselijke warmte en solidariteit te ontkomen. In een boek dat vertrekt van vrouwonvriendelijke culturele praktijken en vooroordelen – die onvermijdelijk even vaak terugkeren in de roman als geboorten en sterfgevallen – is het heerlijk wanneer kleindochter Mariamma en haar links-revolutionaire neef Lenin in Chennai naar een strand gaan en zij zich uitkleedt om eindelijk in de oceaan te zwemmen. Dat is grensoverschrijdend, ook al zegt ze dat hij de blik moet afwenden. Ze voelt zich stoutmoedig en roekeloos.

‘Onderdompeling is genade en vergiffenis’, schrijft Verghese. En daarna: ‘Het water heeft een barrière in haar gesloopt.’ De verwijzing naar een nieuw doopsel ligt er redelijk dik op, maar als lezer vier je het moment mee. Niet omdat je denkt dat de verlossing voor eeuwig is, maar omdat ze zo nodig is. Zo welkom.

Het verbond van het water door Abraham Verghese is uitgegeven door Meulenhoff. 686 blzn. ISBN 978 90 290 9808 3

Word proMO*

Vind je MO* waardevol? Word dan proMO* voor slechts 4,60 euro per maand en help ons dit journalistieke project mogelijk maken, zonder betaalmuur, voor iedereen. Als proMO* ontvang je het magazine in je brievenbus én geniet je van tal van andere voordelen.

Je helpt ons groeien en zorgt ervoor dat we al onze verhalen gratis kunnen verspreiden. Je ontvangt vier keer per jaar MO*magazine én extra edities.

Je bent gratis welkom op onze evenementen en maakt kans op gratis tickets voor concerten, films, festivals en tentoonstellingen.

Je kan in dialoog gaan met onze journalisten via een aparte Facebookgroep.

Je ontvangt elke maand een exclusieve proMO*nieuwsbrief

Je volgt de auteurs en onderwerpen die jou interesseren en kan de beste artikels voor later bewaren.

Per maand

€4,60

Betaal maandelijks via domiciliëring.

Meest gekozen

Per jaar

€60

Betaal jaarlijks via domiciliëring.

Voor één jaar

€65

Betaal voor één jaar.

Ben je al proMO*

Log dan hier in