‘Ontwikkeling is altijd een politieke interventie’

‘Ontwikkelingssamenwerking moet minder focussen op de uitgaven en meer werk maken van resultaten.’ Dat was de reactie van minister De Croo op de kritiek van de OESO op de krimpende ontwikkelingsbudgetten in België. Verder kreeg ons land goede punten voor de klemtoon op minst ontwikkelde en fragiele landen. MO* sprak met Erik Solheim van de OESO.

  • © Gie Goris Gelijke kansen voor man en vrouw: essentieel voor ontwikkeling, én uitgesproken politiek © Gie Goris
  • JennaCB123/Flickr (CC by-sa 3.0) België krijgt goede punten voor de klemtoon op minst ontwikkelde en fragiele landen zoals Zuid-Soedan, maar krjgt kritiek voor het niet behalen van de bij wet vastelegde norm van 0,7% van het bnp. JennaCB123/Flickr (CC by-sa 3.0)

Het Ontwikkelingshulp-comité (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) deed het voorbjie jaar een doorlichting van de Belgische ontwikkelingssamenwerking (*). Op dinsdagochtend 8 september werd het jongste rapport voorgesteld door de voorzitter van het OESO-DAC, Erik Solheim, en minister Alexander De Croo.

Goed gewerkt, maar werk aan de winkel

Erik Solheim is inderdaad erg positief voor het Belgische beleid en de evolutie daarin. De voornaamste redenen voor die goede score zitten in de duidelijke keuze voor de armste landen en voor het werken in fragiele staten. Ook de ambitie om meer te focussen op resultaten -en dus op meten en opvolgen van de impact van de tussenkomsten- kan op instemming rekenen.

De voornaamste kritiek op het Belgische beleid is dat de bij wet vastgelegde norm van 0,7 procent van het bruto nationaal product nog steeds niet gehaald wordt. Meer zelfs: de trend is negatief sinds 2010. In 2014 bedoeg onze officiële ontwikkelingshulp (ODA) nog 0,45 procent van het bnp en op basis van de regeringsverklaring -die een besparing van 750 miljoen euro over deze regeerperiode voorziet- verwacht de OESO dat we in 2019 verder gezakt zullen zijn tot 0,38 procent van het bnp.

Op basis van de Belgische regeringsverklaring verwacht de OESO dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking in 2019 verder gezakt zal zijn tot 0,38 procent van het bnp.

De peer review bekritiseert trouwens ook de afwezigheid van een plan of een aanpak om die negatieve trend te keren. Wij vroegen minister De Croo of hij eventueel aan zo een plan werkt. Zijn reactie kwam neer op: neen, ik kan u nu geen plan geven, maar ik ben er ook niet zeker van dat de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking zullen blijven dalen zoals aangekondigd.

Daarvoor verwees De Croo naar de actuele vluchtelingencrisis, die volgens hem iedereen duidelijk maakt dat een gebrek aan investeringen in toekomstperspectieven in het Zuiden altijd weer zal uitmonden in pogingen van mensen om dat perspectief in het Noorden wél te vinden.

Volgens Erik Solheim is het belangrijk om landen als België onder druk te zetten door te verwijzen naar de positieve voorbeelden. Tijdens de persconferentie verwees hij zelf naar Groot-Brittannië dat, onder een conservatieve regering en in volle financiële crisis, er toch in geslaagd is om haar uitgaven voor OS gevoelig te verhogen.

Tijdens het interview achteraf benadrukte hij dat de voorbeelden niet enkel binnen de klassieke donoren gezocht moeten worden: ‘Turkije geeft op dit moment procentueel al bijna evenveel uit aan ontwikkelingssamenwerking als België –wat hen een een eind boven veel rijke landen plaatst. De Verenigde Arabische Emiraten zitten nu aan 1,2 procent van hun bnp. In hun nationale strategie formuleerden de VAE een aantal domeinen waarin het land tegen 2021 aan de wereldtop moet staan, en ontwikkelingssamenwerking is er daar één van.’

Minst ontwikkelde landen hebben meeste behoeften

De OESO pleit ervoor dat alle officiële ontwikkelingshulp voor minstens 50 procent naar de Minst Ontwikkelde Landen zou gaan. In  2013 haalde België 35,4 procent. Is die 50 procent dan een haalbare ambitie voor België? De Croo denkt van wel: ‘De regering heeft de lijst van de partnerlanden van de Belgische gouvernementele samenwerking verminderd van 18 naar 14. Het zijn vooral de (bijna) Midden Inkomenslanden die uit de lijst verdwenen zijn, terwijl de nieuwkomers duidelijk tot de MOLs behoren. Twaalf van de partnerlanden behoren nu tot de groep van Minst Ontwikkelde Landen, acht ervan zijn fragiele staten.’ Dat alleen al zal zorgen voor veel meer concentratie op de landen die onze hulp het meest nodig habben, volgens de minister.

Bovendien sloot de minister in augustus een overeenkomst met de niet-gouvernementele actoren, waardoor ook zij hun activiteiten –in alle vrijheid– meer zullen concentreren op de MOLs.

Ontwikkeling is politiek

De keuze om vooral actief te zijn in fragiele en erg arme landen brengt uiteraard ook meer risico’s op mislukkingen of problemen mee. Minister De Croo verwees daarvoor naar de ervaringen in Burundi, een van de belangrijkste partnerlanden voor de Belgische OS. ‘De evolutie in dat land gaat de verkeerde kant op, maar dat betekent niet dat wij de samenwerking willen stopzetten. Het betekent wél dat we herbekijken op welke manier en langs welke kanalen onze samenwerking in de toekomst zal verlopen.’

‘De overheid moet zijn burgers als volwassenen behandelen en hen uitleggen welke risico’s er aan het werk verbonden zijn’, voegde Erik Solheim toe tijdens een interview met MO*. ‘In oorlogssituaties bestaat natuurlijk het risico dat hetgeen je vandaag opbouwt, morgen vernietigd wordt. Maar je kan niet wachten en niets doen.’

We zien te vaak dat verantwoordelijken maar korte tijd op hun post blijven, waardoor weinig kennis en relaties opgebouwd worden.

Toch wil zowel de belastingbetaler als de overheid dat het risico zo beperkt mogelijk blijft. Wat kan of moet België daarvoor doen? Solheim: ‘De eerste en belangrijkste voorwaarde om aan degelijk risicobeheer te kunnen doen is een diepgaande kennis van de context en van het land. We zien te vaak dat verantwoordelijken maar korte tijd op hun post blijven, waardoor weinig kennis en relaties opgebouwd worden. Dat vergroot de risico’s enorm.’

Op onze vraag of elke ambassade in de partnerlanden dan ook een echt uitgebouwde sectie ontwikkelingssamenwerking moet hebben, antwoordde Solheim dat het beter is om de diplomatieke vertegenwoordiging en de verantwoordelijken voor OS zo goed mogelijk te integreren in één vertegenwoordiging.

‘Ontwikkeling is altijd politiek, dat is onvermijdelijk. Je probeert met hulp een land of een context op een positieve manier te beïnvloeden: dat is geen technische, maar een politiek-maatschappelijke interventie. Draai het eens om: als landen die vinden dat mannen en vrouwen beter gescheiden leven, mensen en middelen investeren om die visie ook in België uit te dragen, dan is dat een heel gevoelige, politieke interventie. Of veronderstel dat er in de Democratische Republiek Congo kapitaalkrachtige groepen zijn die willen investeren in België om meer werkgelegenheid te creëren, maar ze inevsteren enkel in het Franstalige landsgedeelte –dat zou meteen gezien worden als een politieke interventie, toch?’

Op de tegenwerping dat een ambassadeur de belangen van België in het buitenland moet vertegenwoordigen, terwijl ontwikkelingssamenwerking de belangen van de arme bevolking moet dienen, reageert Solheim: ‘Ik zie twee soorten Belgische belangen. Er zijn de kortetermijnbelangen, vaak commercieel. Daar zal een ambassade zich uiteraard mee bezighouden. Maar er zijn ook de langertermijnbelangen die gebaseerd zijn op de mondiale gemeenschapsgoederen: veiligheid, het milieu, welvaart voor iedereen… Daaraan werken draagt uiteindelijk ook bij aan het Belgische belang, maar het is meteen van belang voor de lokale bevolkingen.’

JennaCB123/Flickr (CC by-sa 3.0)

België krijgt goede punten voor de klemtoon op minst ontwikkelde en fragiele landen zoals Zuid-Soedan, maar krijgt kritiek voor het niet behalen van de bij wet vastelegde norm van 0,7% van het bnp.

Partnerschap als toekomstmodel

Erik Solheim stelde in Brussel ook het Development Co-operation Report 2015 voor. Daarin legt de OESO vooral de nadruk op het belang van partnerschappen om de ontwikkelingsdoelstellingen van de toekomst te realiseren. Is dat nieuw, vroegen we.

Solheim: ‘In het verleden was ontwikkelingssamenwerking toch vooral een zaak van regering tot regering, terwjil we sinds een dik decennium nieuwe modellen zien ontstaan, waarbij sommige regeringen samen met krachtige privé-actoren en niet-gournementele organisaties initiatieven nemen die écht een verschil kunnen maken. Zo zijn er gezondheidscoalities ontstaan die  enorm bijgedragen hebben tot vaccinaties en het beschikbaar maken van medicijnen. En een mondiaal partnerschap om de regenwouden te verdedigen, resulteert in scherpe vermindering van ontbossing in Brazilië en in het engagement van de grootste betrokken bedrijven om tegen 2020 geen verdere ontbossing meer te hebben in Indonesië.’

Die zogenaamde vertikale spelers krijgen vaak ook kritiek omdat ze met enorme middelen opereren in landen die zelf vaak straatarm zijn. In plaats van bijvoorbeeld lokale gezondheidssystemen te ondersteunen, zou men op die manier alle middelen en talent wegzuigen van de basisgezondheidszorg en naar aidspreventie stuwen.

Erik Solheim: ‘Het is duidelijk dat het voor de gezondheidszorg op lange termijn onmisbaar blijft om degelijke gezondheidssystemen op te zetten en te onderhouden. Maar als een externe speler op korte termijn kan zorgen voor de middelen en de uitvoering van inentingsprogramma’s, dan levert dat ook winst op voor de langere termijn.’

In het Development Co-operation Report 2015 noch in de Peer review wordt gesproken over het belang van betere inning van belastingen om zélf de eigen ontwikkeling te kunnen financieren. Hoe groot is het belang van rechtvaardige belastingen volgens u?

In Afrika verdwijnt heel veel belastinggeld omdat multinationale bedrijven hun winsten zo organiseren dat ze wegvloeien uit de landen waar ze gemaakt worden naar landen (of belastingparadijzen) waar ze niet of heel laag belast worden.

Erik Solheim: ‘Belastingen zijn evident enorm belangrijk. Globaal genomen wordt bijvoorbeeld 99 procent van alle onderwijs in de ontwikkelingslanden betaald door de lokale belastingen. Een beter belastingsysteem is dus cruciaal.

Maar het gaat niet enkel om nationale verbeteringen, want een groot deel van het probleem is internationaal. In Afrika verdwijnt heel veel belastinggeld omdat multinationale bedrijven hun winsten zo organiseren dat ze wegvloeien uit de landen waar ze gemaakt worden naar landen (of belastingparadijzen) waar ze niet of heel laag belast worden. Dat moet stoppen.

Als er winst gemaakt wordt in Tanzania of Nigeria, dan moet die winst belast worden in Tanzania of Nigeria. De OESO begint nu met de automatische uitwisseling van bankgegevens tussen landen. Dat zal ongetwijfeld goed verlopen tussen landen als België en Zwitserland, maar het wordt een grotere uitdaging om dat ook met een land als Burundi dat zelf veel minder capaciteit en regelgeving en ambtenaren heeft. Er is dus nog een lange weg af te leggen.’

 

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.