Hoe langer de mondiale samenleving effectief optreden tegen de globale opwarming uitstelt, des te groter en onoverzichtelijker wordt de uitdaging. Een sterk gezamenlijk engagement op de klimaatconferentie van december in Kopenhagen, is van vitaal belang om greep te krijgen op het probleem. Dat is de kernboodschap van de conferentie die deze dagen -van 10 tot 12 maart- doorgaat in de Deense hoofdstad.
Dit voorbereidend seminarie wil op basis van de meest recente wetenschappelijke gegevens het klimaat klaar stomen voor de VN- conferentie van december. Daar zou een post-Kyotoakkoord op sporen moeten gezet worden. Die meest recente wetenschappelijke gegevens stemmen weinig optimistisch, stelt Katherine Richardson, hoofd van het wetenschappelijk onderzoekscomité van de Universiteit van Kopenhagen, in haar openingsspeech.
‘Het belangrijkste teken van hoop ligt in de brede waaier van mogelijkheden waarover we beschikken om het probleem aan te pakken. Alleen moeten al die mogelijkheden maximaal benut worden. Vierduizend generaties zijn ons voorgegaan in de geschiedenis van de mensheid. Maar wij zijn de eerste generatie die het probleem in de ogen zien en over de nodige wetenschappelijke kennis geschikken. Wij zijn ook de eerste generatie die het probleem kunnen keren.’
Zelfs voor wie van mening is dat het al te laat is en dat het tij niet meer kan gekeerd worden, is niets doen geen optie, zo klinkt het hier. Want wij zijn het, in deze generatie, die de overgang moeten realiseren. De huidige financiële crisis is daar geen excuus voor. Integendeel: oplossingen voor het klimaat zijn ook oplossingen voor de financiële crisis, zo klinkt het hier.
De impasse doorbreken
De openingsspeech typeert meteen de sfeer van de conferentie. Een sfeer van frustratie en ontgoocheling, en van nood aan dringende actie: al sinds 1992 weet men dat er een ernstig probleem is; jaarlijks komen afgevaardigden van over de hele wereld samen om te overleggen, maar er gebeurt zo weinig! En intussen gaat de opwarming sneller dan het jongste IPCC-rapport van 2007 in het vooruitzicht stelde.
In dat rapport werd rekening gehouden met een stijging van de zeespiegel tussen de 18 en de 59 cm tegen het einde van de eeuw. Maar volgens Eric Rignot, professor Earth System Science aan de Universiteit van California, zal het zeeniveau tegen 2100 een meter of meer gestegen zijn. Hoe sneller de opwarming van de planeet vordert, hoe sneller ook de zeespiegel stijgt.
Vandaag woont 10 procent van de wereldbevolking – 600 miljoen mensen- in regio’s die gevaar lopen voor overstroming, ook al bij minder dan een meter stijging van de zeespiegel. John Church, van het Centre for Australian Weather and Climate Research onderzocht de evolutie voor Australië. Daaruit blijkt dat kustgebieden die normaal gezien een maal in de honderd jaar onder water lopen, tegen 2100 verschillende keren per jaar zullen overstromen. De stedenplanners van vandaag kunnen niet anders dan met die gegevens rekening houden.
Ieder zijn deel
Een van de belangrijkste aanpassingen in een post Kyoto-overeenkomst, is dat de ontwikkelingslanden ook hun emissies moeten inkrimpen en meetbare doelstellingen moeten stellen. Hét discussiepunt hierbij is: hoeveel moeten de ontwikkelingslanden bijdragen en hoe kan dat berekend worden? Het Klimaatverdrag stelt: “gedeelde maar verschillende verantwoordelijkheid”.
De ontwikkelingslanden, en met hen ook verschillende rijke landen, pleiten voor een benadering van klimaatgerechtigheid, Eco-equity. Er zijn verschillende criteria om dat rechtvaardige deel te berekenen: volgens de historische emissies (en dan betalen de rijke landen de grootste prijs), volgens per capita emissies (dan hebben landen als China en India nog decennia lang immense groeimogelijkheden), volgens bnp, of op basis van een combinatie van factoren.
Enkele tientallen voorstellen zijn in omloop, waarvan het ene al meer realistisch is dan het andere. Maar ook hier blijft de cruciale vraag hoe groot de bereidheid van de rijke landen is om reële inspanningen te doen. Als men werkelijk ingaat op de verbintenis van het Klimaatverdrag, betekent dit een reële kans om het Zuiden groeimogelijkheden te geven via financiële middelen en technologieoverdracht vanuit het Noorden.
Zelfs voor wie van mening is dat het al te laat is en dat het tij niet meer kan gekeerd worden, is niets doen geen optie.
‘We hebben een nieuwe globale deal nodig. Sinds de Aardetop in Rio, in 1992, hebben de rijke landen veel geld beloofd. Maar ze hebben die belofte niet ingevuld,’ herinnert Sivan Kartha van het Stockholm Environment Institute.
Economie alleen volstaat niet
Een nieuw geluid klonk er in de workshop over “gerechtigheid tussen huidige en toekomstige generaties”. De econoom Herman Vollebergh van het Nederlands Environmental Assessment Agency ontwierp samen met een collega een benadering onder de werktitel “Duurzaamheid en generositeit”.
De benadering is een reactie op de talloze economische berekeningen van de kostprijs van een klimaatbeleid en mogelijke modellen om de financiële last te verdelen. Volgens Vollebergh focussen we te eenzijdig op het financiële plaatje en kijken we te veel naar de toekomst met onze beperkte bril van streven naar welvaart en materiële consumptie als meest na te streven doel. Toekomstige generaties denken niet noodzakelijk in dezelfde termen als wij, door bijvoorbeeld welvaart gelijk te stellen aan economische groei, aldus Vollebergh.
Hij noemt dit enge perspectief “de dictatuur van het heden”. Misschien vinden ze het wel belangrijker om bossen of water te hebben: hernieuwbaar natuurlijk kapitaal dat in overvloed beschikbaar is. In plaats van over discontovoeten te discussiëren – bv. hoeveel zal iets wat nu 50 eenheden waard is, over 30 jaar waard zijn?- en een motivatie te zoeken enkel in geldwaarden, kunnen we ook beroep doen op de motivatie van mensen vanuit hun gevoel van verbondenheid met komende generaties: je geeft toch om jouw kinderen en kleinkinderen.
Mensen zijn heus wel aanspreekbaar over die dingen, aldus Vollebergh. Hij geeft meteen een concrete toepassing hoe zoiets kan werken: ‘Het verstandiger, overzichtelijker en financieel rendabeler om in risicogebieden, zoals wij er in Nederland hebben, nu al dijken te bouwen of overstromingsgebieden aan te leggen dan over enkele decennia puin te ruimen en verwoeste steden of wijken her op te bouwen.’
Het financiële, het sociale en het ethische vallen hier perfect samen. Mensen effectief in beweging krijgen hiervoor, zo merkt iemand op, heeft te maken met de mate waarin ze iets echt als een groot risico ervaren. Kijk maar naar de miljarden die zijn te voorschijn getoverd om het financiële systeem te redden. Voor het klimaatprobleem ontbreekt die overtuigende daadkracht.
**Niet de deelgebieden maar het geheel
**Een andere kritiek op de eenzijdige economische benadering komt vanuit de klimaatwetenschap zelf. De gegevens van de IPCC rapporten leren ons dat het klimaat vol onvoorspelbare reacties zit: ongekende drempelwaarden, kritieke punten waarbij klimaatsystemen kunnen omkeren ( “tippingpoints”), processen die elkaar positief of negatief kunnen versterken (positieve en negatieve feedbacks).
‘Als er zich zo’n crash van het klimaatsysteem voordoet, hoe reageren jullie economische modellen daar dan op?’ vraagt iemand aan de onderzoekers. Het antwoord klinkt ontwapenend eerlijk: ‘We hebben ons inderdaad over die vraag gebogen. Het enige antwoord is dat de economie alleen de problemen niet kan oplossen. We moeten verder werken aan een integratie van klimaatwetenschap, economie, en ethiek om tot een antwoord te komen.’