“‘De leugendellen van ‘Blouse: 10 euro’’


Zouden de meer dan duizend mannen en vrouwen die omkwamen bij de ineenstorting van hun kledingfabriek in Bangladesh dan toch niet helemaal voor niets zijn gestorven? Misschien. Het is in elk geval de eerste keer dat zoveel kledingmultinationals bereid zijn een akkoord te sluiten met Bengalese en internationale vakbonden om de brand- en bouwveiligheid in de Bengalese kledingbranche te verbeteren.
De grote merken zullen samen zo’n vijf miljoen euro op tafel leggen voor geregelde veiligheidsinspecties in de fabrieken die onze kleren produceren. Inspecties met inspecteurs die worden aangeduid door vertegenwoordigers van bedrijven én lokale vakbonden. Er komen comités voor veiligheid en gezondheid in de fabrieken: lokale vakbonden mogen de helft van de leden van die comités aanduiden. Indien er geen vakbond is, mogen de werknemers hun vertegenwoordigers kiezen. Gekwalificeerde vakbondsleiders gaan bovendien werknemers opleiden inzake brand- en bouwveiligheid.
Het staat er niet met zoveel woorden maar ‘daarmee wordt de deur voor de vakbonden in de bedrijven opengeduwd’, zegt Ben Vanpeperstraete van de Schone Kleren Campagne. ‘Tot nu toe werden vakbondsmensen er geïntimideerd en ontslagen.’
De rol van de werknemers en hun organisaties is cruciaal want niemand kent de arbeidsomstandigheden in een fabriek beter dan diegenen die ze dag in, dag uit moeten ondergaan. Als zij zich mogen organiseren om op te komen voor hun veiligheid, dan is dat de sterkst denkbare kracht van verandering. Het akkoord pleit weliswaar nergens voor de vrijheid van vereniging maar lijkt ze impliciet wel te erkennen.
Toch is de houding van de grote merken niet gespeend van enig cynisme. Wisten zij immers niet dat er een probleem was in de kledingfabrieken, en al zeker die in Bangladesh? ‘Er is inderdaad een dimensie van nalatigheid met zelfs juridische connotaties’, zegt Vanpeperstraete. ‘Bedrijven wisten dat er een probleem was met de brandveiligheid in de Bengalese textielbedrijven. Toch hebben ze niet gehandeld.’
De volgende vraag is dan of men in andere landen – zoals Pakistan – ook zal wachten tot er evenveel slachtoffers vallen. Als de aanpak in Bangladesh geen navolging krijgt in andere landen, is dat een indicatie voor de graad van cynisme in de sector.
Gevraagd: sociale globalisering
‘Blouse: 10 euro’. Onder dat commentaar lacht een of ander fotomodel ons toe van op affiches in stations en winkelstraten. Achter de glitter van die schone dames zaten – en zitten – soms aan slavernij grenzende arbeidsomstandigheden. Het contrast tussen “voorkant” en “achterkant” kan niet groter zijn. De fotomodellen zijn eigenlijk leugendellen.
Wie de kosten drukt, drukt vaak ook op mensen. Dat besef ontbreekt te dikwijls bij de verdedigers van de neoliberale globalisering die de voordelen van competitie bezingen. Het is meteen ook het grote tekort van de globalisering: dat er geen sociale bodem is. Zowat alles kan.
Werknemers in fabrieken en sweatshops in het Zuiden ondergaan de meest barre arbeidsomstandigheden omdat ze er meer verdienen dan op het platteland. Maar moet je per se zo brutaal van die kwetsbaarheid gebruik maken? Moet je zo ver gaan om hun vrijheid van vereniging te knevelen? Dat doen we al vele jaren. Het grote atelier van de wereld, China, heeft nooit toegestaan dat zijn miljoenen arbeiders zich echt organiseren. Onze leiders hebben daar nooit een punt van gemaakt.
Is het niet hoog tijd dat sociale rechten een integraal deel worden van de wereldeconomie? Waarom zou je er niet naar streven een aantal minimale sociale normen op te nemen in de wereldhandelsakkoorden? Het is een oude discussie – ik weet het – die in de jaren negentig is doodgebloed op het njet van de regeringen van ontwikkelingslanden, multinationals en een aantal regeringen van rijke landen. Kunnen we de ramp in Dhaka niet aangrijpen om harder te werken aan een sociaal gecorrigeerde globalisering?
