Een wel heel eenzijdig Accent

Opinie

Een wel heel eenzijdig Accent

Een wel heel eenzijdig Accent
Een wel heel eenzijdig Accent

Interimkantoor Accent Jobs gaf blijk van een grote aversie tegenover de vakbonden. John Vandaele verruimt eventjes de blik: onze sterke vakbonden zijn een bres tegen ongelijkheid in Pikettytijden en ze verrijken onze democratie. Maar ze moeten ook hun optreden in vraag stellen.

Interimkantoor Accent Jobs doet er dus alles aan om de vakbond buiten te houden (DS 17 februari). Om die reden wordt de helft van het personeel er als leidinggevend geklasseerd en zet het bedrijf zijn personeel onder druk om zich geen kandidaat te stellen voor sociale verkiezingen. Als niemand zich kandidaat stelt, zou iedereen een smartphone krijgen. Of dat zo ‘smart’ is, is een andere zaak.

Accent mag dan wel vinden dat vakbonden in de economie niets meer dan een lastpost zijn, mijn ervaring is anders. Ik heb ondervonden wat voor verschil het collectief onderhandelen door georganiseerde werknemers maakt.

Als jarenlange freelancejournalist die geacht wordt zelfstandig te onderhandelen met zijn werkgever, waren mijn financiële arbeidsvoorwaarden veel minder goed dan nu als loontrekkende journalist. Dat is niet omdat ik meer werk als loontrekkende: het is simpelweg het gevolg van wat georganiseerde werknemers in een collectief overleg samen kunnen afdwingen voor hun leden en voor iedereen die in een sector werkt - ook voor wie geen vakbondslid is. In België immers hebben collectieve arbeidsovereenkomsten kracht van wet: een akkoord tussen vakbonden en patroons geldt voor de hele sector.

Als in ons land de ongelijkheid relatief minder is toegenomen dan in de meeste rijke landen, dan zitten onze sterke bonden daar voor veel tussen.

Je kan je dus, zoals ik, wel ergeren aan de schietgrage houding van sommige treinbonden als je weer eens te voet naar Brussel moet, maar je mag volgend levensgroot feit niet uit het oog verliezen: als in ons land de ongelijkheid relatief minder is toegenomen dan in de meeste rijke landen, dan zitten onze sterke bonden daar voor veel tussen.

In tijden waarin getalenteerde mensen die mondiaal hun capaciteiten verzilveren (of ze De Bruyne, Clijsters of Zuckerberg heten) steenrijk worden maar vele anderen hun inkomen zien stagneren of dalen, werpt de vakbondsmacht een bres op.

In deze Piketty-era waarin vermogenden op de beurs en de vastgoedmarkten slapend rijker worden, proberen sterke vakbonden de sociale cohesie nog enigszins intact te houden.

De bonden hebben ook, via hun mutualiteiten die fungeren als ‘patiëntenvakbonden’, bijgedragen tot de uitbouw van een effectieve en relatief goedkope gezondheidszorg die voor bijna iedereen bereikbaar blijft. Da’s niet minnetjes.

Deze grote sociale bewegingen - de twee grote vakbonden hebben elk ruim meer dan 1 miljoen leden - denken ook mee over zowat alle grote maatschappelijke uitdagingen en zijn zo een verrijking van de democratie. Met hun studiediensten kunnen ze het beleid goed tegen het licht houden en vormen ze net als de vierde macht een tegenwicht voor de regering. Democratie is meer dan verkiezingen.

Bewust met macht omgaan

Maar er zijn ook bedenkingen. De vakbonden moeten zich bewust zijn van hun macht. En bijvoorbeeld beseffen dat kleine zelfstandigen - en bij uitbreiding kleine bedrijven - het soms aartsmoeilijk hebben om simpelweg te overleven. Ze moeten daar in woord en daad rekening mee houden. Een kmo is geen multinational.

Treinbonden of bonden die waken over andere essentiële diensten, moeten zich bovendien afvragen of ze kwetsbare mensen raken als ze staken. Stakingen bij het spoor raken per definitie de mensen het hardst die niet over een auto beschikken. Houden vakbonden daar voldoende rekening mee?

Ik verwacht dat vakbonden zich als verantwoordelijke medevader van het systeem opstellen.

De bonden maken in ons land deel uit van het maatschappelijke systeem omdat ze het mee hebben opgebouwd. Ze zijn op vele niveaus vertegenwoordigd - tot in de regentenraad van de Nationale Bank. Ik verwacht daarom dat ze zich als verantwoordelijke medevader van het systeem opstellen. Een nationaal systeem dat moet zien te overleven op de wilde zeeën van de globalisering die ze in de jaren 90 zelf mee hebben goedgekeurd - zo hebben toenmalige vakbondsleiders me meermaals bevestigd.

Een vraagteken achter Uber

Daarom moet de vakbond nu mee nadenken over en, indien nodig, strijden voor een rechtvaardige instandhouding van ons systeem in tijden van globalisering. Dat betekent dus: vraagtekens plaatsen als Uber denkt boven onze sociale wetten te staan. Goedkope verplaatsingen zijn leuk, maar mag de chauffeur daarvan kunnen leven? Iemand tewerkstellen in ons land is inderdaad duur en omslachtig, maar is dat niet de prijs van de beschaving, de sociale samenhang? Vragen stellen als multinationals amper nog belastingen betalen en solidair zijn met kmo’s die wel afdokken.

Maar het betekent evenzeer: beseffen dat bedrijven moeten overleven op een globale markt waar landen actief zijn met heel andere systemen en mee nadenken hoe ze dat kunnen doen.

Daarbij is het niet verboden offensieve vragen te stellen en vooruit te denken. Waarom stelden de bonden bijvoorbeeld niet meer vragen toen China, een land zonder vakbondsvrijheid, in 2001 lid werd van de Wereldhandelsorganisatie en zodoende toegang kreeg tot onze markten?

Waarom niet meer vragen toen de VS zich geen klimaatverplichtingen oplegden en Europa wel? Het zijn de vragen van een verstandige vader die vooruitkijkt, soms tegen kortetermijnbelangen van zijn leden durft in te gaan maar ook een lijn in het zand durft te trekken. En om dat laatste goed te kunnen, zullen de vakbewegingen internationaal veel meer moeten samenwerken. Dat zeggen we al lang, het is dan ook een moeilijke oefening - taalproblemen, tegengestelde belangen… - maar het zal een leerzame ervaring zijn, en absoluut noodzakelijk indien de vakbeweging de globalisering mee vorm wil geven.

Dit opiniestuk verscheen eerder in De Standaard op 18 februari