Simon Sterck
Oproep om te ‘breken met regels die al van bij het begin gebrekkig waren’
“‘‘Oorlog vervuilt, het recht kijkt weg’’

Amerikaanse gevechtsvliegtuigen vliegen over brandende oliebronnen tijdens Desert Storm in Irak, 1991. ‘De lucht kleurde zwart, de zee werd vervuild en het grondwater werd aangetast, maar de juridische drempel werd niet overschreden.’
© U.S. Air Force photo/Tech. Sgt. Fernando Serna (CC0)

Amerikaanse gevechtsvliegtuigen vliegen over brandende oliebronnen tijdens Desert Storm in Irak, 1991. ‘De lucht kleurde zwart, de zee werd vervuild en het grondwater werd aangetast, maar de juridische drempel werd niet overschreden.’
© U.S. Air Force photo/Tech. Sgt. Fernando Serna (CC0)
‘In gewapende conflicten sneuvelen niet alleen mensenlevens, maar ook ecosystemen, schrijft student Simon Sterck. Hij legt uit waarom het internationaal oorlogsrecht nauwelijks grenzen stelt aan wat legers de natuur mogen aandoen én roept België en de EU op om eindelijk echte milieubescherming in oorlogstijd af te dwingen.
In Oekraïne en Gaza is het pijnlijk duidelijk dat oorlog niet alleen mensen, maar ook het milieu verwoest. In Oekraïne worden bossen in brand gestoken, industriële installaties vernietigd en gronden onder water gezet. In Gaza waarschuwen wetenschappers voor vervuild grondwater en een afvalcrisis zonder oplossing. Toch botsen de ecologische verwoestingen tijdens gewapende conflicten zelden op juridische drempels.
Dat komt doordat het internationaal oorlogsrecht nauwelijks grenzen stelt aan wat legers de natuur mogen aandoen. Zelfs toen terugtrekkende Iraakse troepen tijdens de Golfoorlog in 1991 meer dan 700 oliebronnen in Koeweit in brand staken, was er volgens het recht geen overtreding. De lucht kleurde zwart, de zee werd vervuild en het grondwater werd aangetast, maar de juridische drempel werd niet overschreden.
Die drempel staat in het Aanvullend Protocol I bij de Verdragen van Genève, dat alleen militaire acties verbiedt die ‘wijdverspreide, langdurige en ernstige milieuschade’ veroorzaken. De norm is zo hoog dat ze in de praktijk onhaalbaar wordt. Hoe kwam zo'n ontoegankelijke regel tot stand?
Groene dromen, grijze realiteit
Om dat te begrijpen, moeten we terug naar de jaren zeventig. In die periode groeide het algemeen milieubewustzijn. De eerste Earth Day, de VN-Conferentie van Stockholm en het publieke verzet tegen het gebruik van het herbicide Agent Orange in Vietnam brachten ecologie op de internationale agenda.
Maar het was ook de tijd van de Koude Oorlog. Terwijl milieuactivisten pleitten voor harmonie met de natuur, stonden generaals en diplomaten in Washington en Moskou paraat voor nucleaire escalatie. In die context kwam de wereldgemeenschap samen tussen 1974 en 1977 in Genève voor een update van het oorlogsrecht.
Volgens het Internationale Comité van het Rode Kruis gebeurden die onderhandelingen in een sfeer van diep wantrouwen, waarin strategische belangen en het minimaliseren van menselijke schade centraal stond, en niet de bescherming van de natuur. De onderhandelaars waren bovendien militairen en juristen, van wie velen zelf oorlogservaring hadden. Elk voorstel dat militaire actie leek te beperken, werd met argwaan bekeken.
Een schild dat niets tegenhoudt
Het resultaat van de onderhandelingen waren twee bepalingen (artikel 35, lid 3 en 55, lid 1 AP I) die elke militaire daad verbieden die ‘wijdverspreide, langdurige en ernstige milieuschade’ veroorzaakt. De regel werd absoluut geformuleerd. Zodra de drie voorwaarden zijn vervuld is er geen excuus van militaire noodzaak of evenredigheid mogelijk om de actie te rechtvaardigen. De keerzijde is dat de drempel hierdoor zodanig hoog werd gelegd dat de militaire commandanten ervan uit konden gaan dat deze hen nooit zou belemmeren bij gewone operaties.
Uit archiefstukken van de conferentie van 1974-1977 blijkt dat de grootmachten doelbewust aandrongen op die hoge drempel. Ze verwierpen eerdere versie die sprak over ‘schade die de stabiliteit van het ecologisch systeem verstoort’. Tijdens een van de sessies drongen de vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten er bijvoorbeeld op aan dat de bepaling geen belemmering mocht vormen voor routinematige militaire activiteiten, zoals het bombarderen van vijandelijke bevoorradingslijnen of het vernielen van vegetatie voor operaties.
In een vergadering in de Situation Room van het Witte Huis, zoals uit vrijgegeven documenten blijkt, vroegen Amerikaanse functionarissen zich hardop af waarom de Sovjet-Unie een beperking op milieuschade zou voorstellen. Uiteindelijk beslisten ze dat de VS enkel zou instemmen met een bepaling die beperkt bleef tot de zwaarste vormen van schade. En zo geschiedde, het resultaat was een juridisch schild dat zo goed als geen enkele oorlogsdaad tegenhoudt.
Deel van een verslag van een Senior review group Meeting in de ‘Situation Room’ van het Witte Huis, in de zomer van 1974, met als onderwerp Mogelijke internationale beperkingen op milieuoorlogvoering. Het als “gevoelig” getagde document werd in 2005 vrijgegeven voor het publiek.
Dode letter
In de decennia daarna bleek hoe onbruikbaar de regel was. Toen de VN in 1991 onderzocht of het platbranden van de Koeweitse oliebronnen een schending van het protocol uitmaakte, besloot men van niet. De rook trok na een jaar weg en de vervuiling beperkte zich tot een afgebakende locatie. Ook na de NAVO-bombardementen op Joegoslavië in 1999 werd geoordeeld dat de schade ernstig was, maar niet ernstig genoeg.
De regel bleef dus een dode letter. Hij drukte vooral een morele hoop uit dat staten uit zichzelf de natuur zouden respecteren, niet omdat ze daartoe juridisch verplicht waren.
In de loop van de tijd is de houding echter beginnen te veranderen. Michael Bothe, die betrokken was bij het opstellen van het protocol, gaf later toe dat militaire belangen de overhand hadden en pleit vandaag voor hervorming. Juristen als Phoebe Okowa wijzen erop dat milieuschade toen nog slecht begrepen werd. Biodiversiteitsverlies en klimaatverandering speelden een kleine rol in de afwegingen van de jaren zeventig.
Nieuwe dreigingen, aarzelende antwoorden
Vandaag is de geopolitieke context totaal anders. De Koude Oorlog is voorbij, maar we worden geconfronteerd met nieuwe mondiale dreigingen, waaronder internationale conflicten en klimaatverandering. De internationale gemeenschap begint daar stilaan op te reageren.
In 2019 publiceerde het Rode Kruis nieuwe richtlijnen voor milieubescherming in conflicten, en in 2022 nam de Algemene Vergadering van de VN de PERAC-beginselen aan. Die moedigen staten aan om het milieu te beschermen vóór, tijdens en na gewapende conflicten. Hoewel deze wijzen op het groeiende besef dat het milieu niet langer een stil slachtoffer van oorlog kan zijn, blijven ze zonder bindende kracht vrijblijvend.
De regels heroverwegen
De rechtsgeschiedenis helpt ons begrijpen hoe we hier zijn beland, en hoe we het beter kunnen doen. Door te begrijpen dat de hoge drempel van “langdurige, wijdverspreide en ernstige” schade ontstond in de tijdgeest van de Koude Oorlog, kunnen we toekomstige hervormingen realistischer vormgeven.
Vandaag beschikken we bovendien over kennis die in 1977 ondenkbaar was: satellietbeelden, chemische analysetechnieken en modellen die de verspreiding van vervuiling berekenen. We kunnen milieuschade nu meten, voorspellen en voorkomen.
Het zijn niet alleen mensenlevens die sneuvelen in gewapende conflicten, maar ook ecosystemen. België en de EU kunnen het voortouw nemen om het milieu in oorlogstijd beter beschermen, en moeten daarvoor breken met regels die al van bij het begin gebrekkig waren.
Simon Sterck is student aan de KU Leuven en volgt de onderzoeksmaster Internationaal Publiek Recht. Hij is European Climate Pact ambassador en voormalig VN-jongerenvertegenwoordiger voor Duurzame Ontwikkeling.
Lees meer over conflict & vervuiling
Niets missen?
Abonneer je op (één van) onze nieuwsbrieven.
