Fatima Mernissi over Schotelantennes en internetcafés in Marokko

Fatima Mernissi is de wereldwijd gelauwerde auteur van boeken als Het verboden dakterras en De Europese harem. In haar nieuwe boek Sheherazades weblog doet Mernissi enthousiast verslag over de nieuwe burgerbewegingen, autonome vrouwen en vooral de kracht van de hedendaagse communicatietechnologie in Marokko. MO* brengt bij wijze van voorpublicatie een ingekorte versie van het hoofdstuk Kosmoburgers in de aanval.
De spiegel met zijn vreemde vorm was me meteen opgevallen toen ik de soek binnenliep van het piepkleine plaatsje Agdz, dat zich op weg van Ouarzazate naar Zagora tussen de toppen van de Hoge Atlas had genesteld. Symmetrie is regel in de islamitische kunst, en van jongs af aan is me ingeprent dat alles wat niet symmetrisch is, lelijk is. De vreemde spiegel was asymmetrisch, maar niet lelijk. Welke kunstenaar had het gewaagd de bijna heilige symmetrieregel te overtreden? Ik moest even aan magie denken. Ja, alleen een magiër zou een dergelijke wet durven breken. Ik had ook nog een opmerkelijke luha (houten tafeltje) naast de spiegel zien staan. Maar alvorens die nader te bekijken, wilde ik eerst het geheim van de spiegel doorgronden.
***
De kleine spiegel, zo groot als een hand, viel op tussen al die andere ambachtelijke voorwerpen, die netjes op een lap op de grond waren neergelegd. Hij was rechthoekig, omlijst met zeer fijn bewerkt metaal, en een brede handgreep rechts van het midden. Aan de achterkant zat, precies in het midden, een groot gat. Grappig, dacht ik nog voordat ik naar de prijs vroeg. Twee jonge mannen zaten rustig op de houten kisten waar de verkopers van de soeks meestal hun kostbaarste spullen in bewaren. Ze waren een jaar of dertig, atletische lichamen onder hun blauwe gandura. Aangezien er een lichte, zanderige wind stond had één van de twee de zoom van zijn gandura omgeslagen tot een sluier die zijn hele gelaat bedekte op zijn ogen na. Het is waar dat een gesluierde man altijd indruk maakt. En toen de eerste van de twee verkopers, die naar ik even later vernam Ouberka heette, me vertelde dat de spiegel 500 dirham kostte (50 euro), werd mijn wantrouwen nog groter.
‘Heb je soms de schat van sultan al-Mansur al-Dahabi geërfd?’ vroeg ik hem, terwijl ik het voorwerp snel weer teruglegde, om zo onverschillig mogelijk over te komen. Ik had met opzet aan de Saadidynastie gerefereerd, die heel Marokko vanuit de Dra-vallei had veroverd, om hem te laten zien dat ik ondanks mijn uitstraling als stadse, burgerlijke vrouw niet op mijn achterhoofd was gevallen. Ik liet me niet zomaar afzetten.
‘Deze spiegel is niet goedkoop, het is namelijk een kunstvoorwerp (qit`at fann)’, antwoordde hij terwijl naar een houten plankje staarde dat hij aan het schoonmaken was. Vervolgens keek hij me met een geringschattende blik aan en zei: ‘De echte schat van de koningen is de creativiteit van hun kunstenaars.’ Daar stond ik met mijn mond vol tanden!
‘Deze spiegel is gemaakt van een oud poortslot van een qsar –een ommuurde citadel die jullie in het noorden kashba noemen– gesticht door onze voorouders. De qsar is in verval geraakt omdat de jongeren liever emigreren dan dat ze ter plaatse een baan zoeken om hem te redden. Mijn vriend, Lahcen Ouberka, heeft er dit kunststuk van gemaakt’, voegde hij er aan toe, terwijl hij naar de andere man wees die met een glimlach op zijn gezicht naar ons luisterde. ‘Dit slot, dit voorwerp was ten dode opgeschreven, maar de kunstenaar heeft het nieuw leven ingeblazen door het in een spiegel te veranderen. En daarom vraagt mijn vriend er 500 dirham voor’, zei Bannour tot slot.
Ik moest mijn best doen om mijn verbazing te verbergen: de eloquente definitie van kunst van mijn mysterieuze verkoper was zo ontwapenend dat ik niet meer in staat was om een nieuwe, overtuigende onderhandelingsstrategie te bedenken. De spiegel heb ik op zijn plek teruggelegd, waarna ik aanstalten maakte om te gaan. Tot mijn grote verrassing reageerde geen van de beide mannen. In de soeks van Rabat of Tanger hadden ze me tegengehouden. Ik was werkelijk in een vreemde streek beland. Die zuiderlingen zijn onvoorspelbaar.
Ik ben wat gaan rondslenteren in de drie tenten ernaast, maar keerde toen weer naar de spiegel terug die me duidelijk niet losliet. Nu stond Ouberka op. Beleefd bood hij me de spiegel aan en zei: ‘Ik ben blij dat u mijn werk waardeert. U mag het meenemen tegen de prijs die u juist lijkt.’ Ouberka sprak op aardige toon. Ik begreep dat er achter die imponerende gestalte een bedeesde man schuilging. ‘Mijn vriend Bannour neemt het altijd voor me op omdat mensen zoals ik in Marokko zich geen kunstenaar mogen noemen. Omdat ik mijn werk in een tent verkoop, krijg ik meteen het etiket van ambachtsman opgeplakt, iemand die traditionele voorwerpen reproduceert.’
‘Hetzelfde voorwerp zou in een etalage in Casablanca tien keer zoveel kosten’, ging Bannour verder, die zich bij ons had gevoegd.
Ik kocht de spiegel en besloot daarna om nog even naar de luha te kijken. Het tafeltje had iets weg van die houten bordjes die ik in mijn kindertijd op de koranschool gebruikte om het alfabet te leren, alleen was deze beschilderd. De prijs moet exorbitant zijn geweest, aangezien het duidelijk een ‘kunstvoorwerp’ was. En ach, ik had al bijna geen geld meer, omdat ik bij een van de eerste tenten bij de ingang van de soek de die drie enorme zilveren armbanden, die nu om mijn pols rinkelden, natuurlijk niet had kunnen laten liggen.
***
‘Welke kunstenaar heeft deze luha beschilderd?’, vroeg ik, terwijl ik het tafeltje van de grond optilde en er zachtjes overheen streek.
‘Dat ben ik’, antwoordde Bannour met een lach op zijn gezicht. ‘Het is nog duurder dan de spiegel. En ik weet dat u geen geld meer over heeft omdat u zich op de armbanden aan het begin van de soek heeft gestort.’
Er volgde een lange stilte. Het was wel duidelijk dat die Bannour mijn gedachten kon lezen: wat vreselijk! Maar ik kon me niet meer van de luha losmaken, ik bleef hem maar strelen in de hoop tot een of andere oplossing te komen. Het was op dat moment dat Bannour die zin uitsprak die mijn Marokko, waarmee ik tot op dat moment tamelijk harmonieus samenleefde, op zijn grondvesten deed trillen: ‘Je hoeft het niet te kopen, je kunt het ook op internet bekijken.’
In eerste instantie dacht ik dat ik het verkeerd verstaan had. Ik keek Bannour recht aan en liet hem herhalen wat hij zojuist gezegd had. En jawel, ik had het goed verstaan. Bannour had een website waarop hij zijn kunst verkocht. Ik was diep geschokt. ‘Fatima, meisje toch, je leven is een fiasco!’ zei een stemmetje diep in me. ‘Je bent afgestudeerd aan de Sorbonne en gepromoveerd in Amerika. Je hebt twee computers, een vaste en een laptop. Twee telefoons, een vaste lijn en een mobieltje. Maar je hebt geen website. En Bannour, die dergelijke privileges vast niet heeft, is uit noodzaak het internet opgegaan.’ Ik heb mijn plannen maar omgegooid, want ik wilde alle tijd hebben om deze twee kunstenaars te interviewen voordat ik verder naar Zagora zou doorreizen. En toen vertelden ze me dat ze beiden uit Zagora kwamen, en dat ze die middag nog naar huis zouden gaan. Als ik wilde, mocht ik ze gerust opzoeken in hun winkeltje dat behalve als atelier ook als opslag werd gebruikt, aangezien ze om te overleven van de ene naar de andere soek in de streek moesten reizen.
Toen ik naar de weg vroeg, pakte Bannour twee documenten uit de grote reiskoffer waar hij op had gezeten. Het eerste was een supermodern visitekaartje met zijn website, adres en een klein plattegrondje erop. Het tweede was zijn cv, dat er heel professioneel uitzag en waarin zijn belangrijkste prestaties chronologisch waren samengevat, beginnend met de meest recente. Aangezien ik in het kader van mijn universitaire werkzaamheden workshops geef over groepsdynamiek en in het bijzonder over hoe je je tegenover een ander moet presenteren, wist ik zeker dat Bannour dat curriculum niet in zijn eentje in elkaar had gezet.
‘Wat ziet je cv er mooi uit’, zei ik tegen hem. ‘Wie heeft je hier mee geholpen?’
Toen vertelde de jonge kunstenaar me dat hij aan heel wat beroepscursussen had meegedaan, die waren georganiseerd door de ngo ADEDRA (Association de Development de la Vallée du Dra). Nu wilde ik helemaal niet meer van Bannours zijde wijken, maar een groepje Duitse toeristen rukte hem van me weg. Tot mijn grote verrassing hoorde ik Bannour zich prima redden in het Duits en Engels. Was ik aan het dromen? Ik heb er zo’n vreselijke moeite voor moeten doen om Engels te leren en Duits heb ik nooit leren spreken ondanks een poging van drie maanden in 1994. Ouberka stond wat verlegen achter Bannour en ik vroeg hem waar zijn vriend zijn talen had geleerd. Ouberka vertelde me dat er een tent was, aan de andere kant van de soek, waar ik alle handboeken kon vinden die Bannour gebruikte, en dan vooral al-injliziyya biduni mu`allim (Engels zonder leraar). Ik vroeg hem of hij me de weg naar de tent wilde wijzen en we maakten een afspraak voor de avond. De Duitsers gingen op de koffers zitten en Bannour was me toch al helemaal vergeten.
***
De tent van de boekenverkoper was enorm. Niet zo vreemd, want het was herfst en veel boeren komen dan de schoolboeken voor hun kinderen op de weekmarkten kopen. De verkoper zat achter een klein bureautje en de boeken waren gerangschikt op niveau, de lagere school netjes gescheiden van de middelbare. De derde categorie, die uit andere boeken bestaat, was zoals gebruikelijk aanzienlijk. Maar wat die dag opviel was het ongelooflijke aantal handboeken waarmee vreemde talen kunnen worden geleerd. Sinds de jaren tachtig, toen Saoedi-Arabië zijn enorme, extremistische propagandamachine in gang zette, was het vooral de wahabistische literatuur met zijn obsessie voor baarden en sluiers, die de Marokkaanse soeks overspoelde, net als die in Lahore, Pakistan of die in Penang, Maleisië. De restanten van die Saoedische propaganda lagen er nog steeds, daar op die herfstochtend in 2000, maar ze leken hun hegemonie verloren te hebben.
Het probleem met door de Saoedische miljarden gesponsorde literatuur is dat die zich richt op de jonge moslim wiens grootste vraagstuk is ‘scheren of niet scheren?’ en niet ‘leven of niet leven?’ Er lagen die ochtend in Agdz nog heel wat handboekjes die vragen over haren opwerpen (van het genre: Het verbod op het scheren van de baard) en die regelrecht uit de boekenkast van koning Fahd uit Riad komen.
Maar de jongeren van Agdz hebben tegenwoordig blijkbaar belangrijkere zorgen aan hun hoofd dan de baard en de sluier, ze willen vreemde talen onder de knie krijgen. Ik vroeg de boekverkoper naar het exacte moment waarop die dorst naar de vreemde talen onder de jeugd was ontstaan.
Si Brahim dacht even na en antwoordde toen dat het de komst van de satelliettelevisie was geweest die de ogen van de mensen hadden geopend. De schotel heeft ervoor gezorgd dat mensen gemakkelijker talen gaan leren omdat de jongeren zomaar een uurtje Engels of Spaans horen op de tientallen televisiekanalen die ze gratis tot hun beschikking hebben. De toegang tot kennis is niet langer een monopolie van de rijkeluiskinderen uit de stad.
***
Het eerste wat ik zag toen ik het piepkleine ateliertje van Ouberka en Bannour binnenstapte, was dat ik hoe dan ook moest zien te voorkomen op een van de drie houten krukjes te gaan zitten, die uit een van de qsar-ruïnes waren gehaald en al een paar eeuwen oud waren. Het risico dat ze mij niet zouden houden was tamelijk groot. De krukjes waren natuurlijk gemaakt voor de oorspronkelijke woestijnbewoners, mensen die weinig aten en hun hele leven een mager gestalte hielden.
Mijn eerste vraag luidde als volgt: Wat is in de jaren negentig voor Bannour de aanleiding geweest om aan zijn artistieke carrière te beginnen? Was het de introductie van de satellietschotels of het feit dat ngo’s als de ADEDRA, die in zijn cv worden genoemd, cursussen en stages begonnen te organiseren voor jongeren als hij, die op zoek waren naar werk. Heeft het te maken met de toeloop van toeristen, of het verschijnen van de eerste internetcafés en de toegang tot het web?
Na lange onderlinge discussie –iets wat in het zuiden heel gebruikelijk is– kwamen de twee jonge kunstenaars tot dezelfde conclusie: het is de combinatie van satellieten en burgerinitiatieven geweest die de twee uit het dal had gehaald. Maar met honderden satellietzenders om uit te kiezen alleen, ligt de verdeeldheid en de verwarring nog altijd op de loer. En daar hebben de ngo’s goed werk verricht door de jongeren op hun burgerplicht te wijzen en in een lokaal project samen tegen de verwoestijning te strijden om zo de prehistorische vindplaatsen en de bedreigde flora en fauna te redden.
Om er zeker van te zijn dat ik deze gelukkige samenloop van omstandigheden, tussen satellieten en burgerdynamiek, had begrepen, begon Bannour de belangrijkste punten van ons gesprek samen te vatten: ‘Als beginnend taskili (beeldend kunstenaar), die in een verre uithoek woont, heb ik ontzettend veel aan de satellietschotel te danken, omdat die de enorme afstand tot het artistieke en culturele gebeuren wegnam. Voor de komst van de satelliettelevisie had ik geen toegang tot kunstgaleries of andere culturele instellingen. Dankzij de televisie ging er een nieuwe wereld van kunst en cultuur voor me open. Ik kon dankzij de schotel niet alleen tentoonstellingen van figuratieve kunst bezichtigen, maar ik kwam ook in aanraking met kunstenaars en scheppers zowel op het terrein van de schilderkunst als de literatuur, de poëzie, het theater of de muziek. Het is deze toegang geweest die me het vertrouwen heeft gegeven op de ingeslagen creatieve weg verder te gaan.’
Maar diezelfde schotel die het isolement had doorbroken, en de jongeren in de woestijn in staat stelde met de wereld te communiceren (al-tawasul) via de honderden satellietzenders, had ook iets alarmerends in een samenleving die gewoonlijk de voorkeur geeft aan de groep en de consensus: de eigen mening. ‘Want in de schoot van de familie werden ineens een verscheidenheid (al-ikhtilaf) aan smaak en individuele voorkeuren geïntroduceerd.’
Waar hij nog aan toevoegde dat Zagora –dat door de nieuwe digitale technologie ineens naar de moderne wereld werd gedreven– in de jaren negentig echt niet zat te springen op krachten die de verdeeldheid in de samenleving zou accentueren, integendeel, als Zagora ergens behoeft aan had dan waren het personen die de onderlinge solidariteit juist zouden herstellen. Zoals de jama`a (de traditionele raad) is gebaseerd op saamhorigheid en consensus, zo keerden de intellectuelen naar hun geboortedorp terug, als figuranten van een moderne samenleving. En op hun beurt hielpen ze Zagora om te gaan met individualisme en iets nieuws: verscheidenheid.
Sheherazades weblog door Fatima Mernissi is uitgegeven door De Geus. 507 blzn. ISBN 978-90-445-0885-7

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2781   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2781  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.