Religie en ecologie in Thailand

Gisteren was Thailand nog een bloeiende economie in een regio waar de toekomst er goud en glanzend uitzag. Vandaag is het land een economische puinhoop en wordt duidelijk welke ecologische ravages het geloof in de groei aanrichtte. Er is echter ook een ander Thailand. Een land waarin boeddhistische monniken, boeren en vissers de handen in elkaar slaan om zo een duurzame toekomst op te bouwen. Dit ecologische geloof wordt opgebouwd op het ritme van de wandelende mens. Een reportage vanuit het zuiden van Thailand, waar onlangs een boeddhistische duurzaamheidstocht doorging.
HET VUUR VAN DE MEDITATIE

Het is vier uur in de ochtend. Ik hoor fluisterende stemmen in de duisternis. Drie kaalgeschoren nonnen zitten gezellig te keuvelen rond een grote stapel wasgoed. Eén voor één worden de fris gewassen, witte nonnenkleren gevouwen en gestapeld. Verder is het stil in het slaapvertrek. De bijna volle maan sijpelt door de spleten in de houten tempelmuur naar binnen. Naast mijn hoofd liggen de geurige bloemblaadjes die één van de drie nonnen mij voor het slapengaan heeft gegeven. ‘Zo duurt de zegen van de Boeddha langer’, zei ze. Bij de openingsceremonie van de Dhammayatra -wat letterlijk ‘tocht volgens de leer van de Boeddha’ betekent- hadden de monniken honderden, vers geplukte bloemen over ons heen gegooid.

Ik dommel weer in, tot even later één van de drie ‘maechis’ -zoals de boeddhistische nonnen genoemd worden- me wakker maakt. Ik wijs slaapdronken op mijn horloge. ‘Je bent twintig minuten te vroeg’, wil ik haar duidelijk maken. Ze lacht vriendelijk, zegt iets tegen de andere twee nonnen en gaat daarna onverstoord verder met het opvouwen van de gewaden. Mijn gevoelloze arm en stramme spieren schreeuwen om beweging. Na een nacht op een rieten matje lijkt het alsof ik plots enkel nog kneukels en botten aan mijn lijf heb. Een zachte matras zou echter niet passen in de filosofie van de ‘Dhammayatra’. De Boeddha zelf benadrukte het belang van een eenvoudig leven in harmonie met de natuur. Ik sta op en pak m’n spullen.

Het is nog donker als ik naar de hoofdtempel wandel. Vooraan in het mooie, houten gebouw staat een groot, goudkleurig boeddhabeeld. De abt van het klooster heeft een vijftigtal wierookstokjes aangestoken. Zouden die een religieuze betekenis hebben? Ze houden in elk geval de muggen op afstand. Het trillende licht van vette druipkaarsen vult de ruimte met een vaag vermoeden van wat ons overstijgt. Nog voor we allemaal neerzitten, beginnen de monniken met diepe, sonore stemmen te zingen. We zitten op onze knieën en buigen voorover tot ons hoofd de grond raakt. Dat doen we drie keer na elkaar. ‘Zo tonen we eerbied aan de Boeddha, aan zijn leer en aan de hele gemeenschap van boeddhisten’, fluistert Ted, een Amerikaans antropoloog die onderzoek doet naar de beweging van geëngageerd boeddhisme in Thailand. Na het bidden volgt de meditatie. ‘Hou je rug recht, maar niet te stijf’, adviseert één van de monniken. ‘Concentreer je op je ademhaling, op de weg die de lucht in je lichaam aflegt.’ Meer dan vijftig mensen zitten muisstil en onbeweeglijk. Ik sluit mijn ogen en hoor de krekels, de vogelgeluiden en het geblaf van honden in de verte. Lapapan -een Thais meisje- zei me gisteren: ‘Meditatie is als een vergrootglas dat het zonlicht bundelt waardoor vuur ontstaat. Door onze zintuigen te verscherpen, begrijpen we meer van de wereld en kunnen we bewuster leven.’ Na tien minuten geeft één van de monniken het signaal dat de meditatie afgelopen is.

Het is niet langer donker in de tempel. De zon hangt, nog nat van de dauw, boven de rand van het woud. Al gauw gaat die heerlijke ochtendwarmte over in de zinderende hitte van de Thaise zomer. Het is ondertussen al negen uur en de groep is nog steeds niet op pad. M’n slapen bonken van vermoeidheid. Net als ik me afvraag waarom we zo vroeg moesten opstaan, komt maechi Say Hong naar mij toe. Zij is de non die me vanmorgen wekte om twintig voor vijf. Alsof ze mijn gedachten raadt, neemt ze mijn hand vast en doet me plaatsnemen op de drempel van het slaapvertrek. Met haar fluweelzachte handen begint ze mijn slapen en oogleden te masseren. Eerst moet ik er om lachen, maar dan voel ik hoe de pijn in mijn hoofd geleidelijk wegtrekt.

Het loopt tegen de middag aan eer de ‘Dhammayatra’ zich eindelijk echt op gang trekt. De tocht begint op het eiland Kau Yau, dat midden in het Songkhla-meer gelegen is. Het meer ligt er stil en troosteloos bij. Ooit was het dieper, zuiverder en rijker dan nu. In één van de dorpjes op het eiland vertelt een oude man hoe alles veranderde toen de mensen begonnen te produceren om winst te maken. ‘Sinds zich allerhande bedrijfjes rond het meer hebben gevestigd, is de kwaliteit van het water snel verminderd’, vertelt hij weemoedig. ‘Rubberfabrieken, visverwerkingsbedrijven en garnaalkwekerijen lozen hun afvalwater ongezuiverd in het meer. Zelfs de rijsttelers veroorzaken de vervuiling mee. Om hun opbrengst te vergroten, gebruiken ze steeds meer chemicaliën die uiteindelijk ook in het meer terecht komen. Hierdoor ging het visbestand er de laatste jaren enorm op achteruit. Vroeger maakte je eerst je saus klaar en daarna ging je vissen. Zo zeker was je van een snelle vangst. Nu zijn de vissers genoodzaakt om in het meer houten constructies te bouwen waarin ieder zijn eigen vis kweekt.’ Dan moet hem nog iets van het hart: ‘In die tijd was er ook een groter gemeenschapsgevoel. Mensen die zonder rijst kwamen te zitten, werden voortgeholpen door de buren. Nu is het ieder voor zich.’

We wandelen van het ene verhaal over hoe vernietigend de vooruitgang is, naar het andere over hoe inspirerend de traditie wel kan zijn. Helemaal vooraan lopen de monniken. Ze beschermen hun kale hoofden met een doek tegen de brandende zon. Na het saffraan van de monniken volgt het wit van de nonnen. Allen lopen op blote voeten of slippers. Het valt me op hoe jong de meesten zijn. Dan komen wij, de leken. Thais en buitenlanders door elkaar, christenen naast boeddhisten, jong naast oud. Een kleurrijke karavaan, op zoek naar helder water en zuiver leven.

ONTWIKKEL JE HART, ONTWIKKEL DE TEMPEL

Bij het betreden van het domein, neemt iedereen eerbiedig zijn hoofddeksel af. De uitgestrekte tempelgrond is ingesloten door een kronkelende rivier en een eeuwenoude hangbrug verbindt het domein met de andere oever. ‘Vroeger moet het een paradijsje geweest zijn’, zegt Lek, de enige moslim op de Dhammatocht. Ik begrijp wat hij bedoelt. Plastic zakjes, papier en ander afval liggen over het hele domein verspreid. ‘Lang geleden had dit oude tempelcomplex de grootste markt in de hele omtrek’, vertelt Ted nadat we de abt van het klooster hebben begroet. ‘Mensen kwamen per boot van overal en legden hier aan om goederen te kopen en te verkopen.’ Nu is de tempel vervallen. Alleen de unieke muurschilderingen binnen in de gewijde vergaderhal getuigen nog van betere tijden. ‘Honderd jaar geleden speelden monniken een veel belangrijkere rol in de Thaise samenleving’, vertelt Ted verder. ‘Zij genoten zowel in de stad als op het platteland veel aanzien bij de mensen en het hart van het dorp klopte op hetzelfde ritme als dat van de tempel. Rond het meer bevinden zich nog tal van oude tempels en de oude, religieuze tradities zijn er nog niet volledig geërodeerd. Het meer redden door de monniken opnieuw een maatschappelijke rol te geven, dat zou twee vliegen in één klap betekenen.’

Net voor de lunch neem ik mijn bagage mee naar een ‘sala’ -een houten platform met afdak. De sala aan de rand van de rivier werd door de abt aan de vrouwen toegewezen. Tijdens hete nachten is er geen zaliger plek om te slapen. Elk zuchtje wind is er voelbaar en brengt heerlijke verkoeling.

Onder het motto ‘ontwikkel je hart, ontwikkel de tempel’ stort de hele groep zich op het afval. De nonnen Say Hong, Amonrat en Bang On pakken de oever van de rivier aan. In haar enthousiasme zet maechi Amonrat een stapje te ver en zakt met één been weg in de modder. Hoe vlug de andere twee nonnen haar ook te hulp snellen, één van de twee slippers valt niet meer te redden. Van de vuile modderplekken onderaan haar onberispelijk witte gewaad, lijkt ze zich niet veel aan te trekken. Op een andere plek in het domein zijn een monnik en twee leken aan het snoeien. Ook dat had al jaren geleden moeten gebeuren. Met een hakmes wordt een reusachtige klimplant van rond de slecht onderhouden hangbrug gehaald. Eén van de jongere monniken graaft samen met Ted een diepe put waarin het harde plastic gegooid wordt. Bij veertig graden Celsius is dit een hels karwei. Dat lijkt ook de monnik plots te denken want zonder aarzelen ontdoet hij zich van zijn bovenkleed en bindt zijn onderste gewaad hoog op rond de benen. Ook de dorpsbewoners helpen mee. Overal lopen mensen rond met een roze vuilniszak in de hand. Omstreeks vijf uur is de klus geklaard: de bomen gesnoeid, het gras gemaaid, het grasplein en de oevers van afval gezuiverd. Kai, de jongen die de hangbrug van de klimplant bevrijdde, kijkt tevreden naar het resultaat. De mierenbeten in zijn hals en de schrammen op zijn armen, lijken hem niet te deren.

DE AFSTAND WORDT KLEINER

Voor de eerste keer sinds het begin van de tocht ontbijten we niet in een tempel, maar ergens midden in het veld. ‘Dit is een belangrijke plaats’, vertelt Lapapan. ‘Lang geleden bevond zich hier een grote nederzetting. Het meer was toen nog veel weidser dan nu en het lag niet zo veraf. Toen het water zich steeds verder terugtrok, verhuisden de bewoners naar de overkant van het meer waar nu Songkhla-stad ligt.’ In de laadbak van een pick-up zit een vrouw behendig ananassen te schillen. Ze heeft nog veel werk. De stapels ongeschild fruit reiken tot aan haar schouders. Enkel haar hoofd en hals zijn zichtbaar. ‘Eens per jaar vieren de dorpsbewoners hier feest’, gaat Lapapan verder. ‘Gewoonlijk wacht men daarvoor tot het -in de zesde maand van het jaar- volle maan is. Dat was twee dagen geleden. Ze hebben hun feest voor ons uitgesteld.’

De dorpsbewoners -hoofdzakelijk oudere vrouwen, - zijn druk in de weer om het thuis bereide voedsel op glinsterende schalen te schikken. Jongeren zijn niet erg geïnteresseerd in de tempelactiviteiten en oudere mannen helpen niet omdat ze het opdienen van eten als een vrouwenjob zien. De monniken en nonnen nemen plaats op een groot zeil onder een reusachtige bodhi-boom. Na een lang gebed beginnen ze te eten. Terwijl sommige dorpsbewoners hun eigen lekkernijen aanprijzen en de geestelijken van rijst voorzien, kijken anderen van op een afstand hoe hun schoteltje garnaal met komkommer of vis in groene curry van hand tot hand gaat. Op een paar meter van de dis knielt een vrouw neer voor een klein heiligdom. Ze plaatst een prachtige tinnen schotel met dampende rijst, watermeloen, cassave en gedroogde vis als offergave voor het altaar. In haar handen houdt ze drie brandende wierookstokjes. ‘Deze offertafel werd opgericht voor een verre voorouder’, vertelt Ted nadat hij met de dorpsoudste heeft gepraat. ‘Ze noemen de voorouder ‘grote tijger’. Hij zou na zijn dood de beschermgeest van dit gebied geworden zijn.’

‘Kin kau, kin kau’, onderbreekt maechi Say Hong ons gesprek. ‘Kin kau’ betekent letterlijk ‘rijst eten’. Na de monniken en nonnen zijn nu ook de leken aan de beurt. Say Hong neemt mij bij de hand en toont mij het plaatsje waar de schoteltjes nog het volst zijn. Niet dat er eten te kort is, maar op die manier wil ze haar genegenheid tonen. Maechi Say Hong is 26 en voor een Thaise ongewoon groot van gestalte. Ze wilde zich verdiepen in de leer van de Boeddha en omdat dit in Thailand voor een meisje niet zo evident is, ging ze in het klooster. Als geestelijke geniet ze een hogere status dan wij, leken, maar blijkbaar voelt ze het zo niet.

Net als ik aan de zoete nagerechtjes wil beginnen, hoor ik het dreunen van de trom, het signaal dat de karavaan gaat vertrekken. Ik bind snel mijn stapschoenen toe, bedank een paar oude vrouwtjes voor hun generositeit en voeg me dan bij de anderen.

Vandaag is het uitzonderlijk heet. Als we rond elf uur het tempeldomein betreden, vluchten we allen in de schaduw van een oude boom. De grote, sierlijke tempel die nog niet lang geleden werd gerestaureerd, schittert in de zon. Het wit van de muren verblindt. De dorpsbewoners staan de monniken en nonnen al op te wachten. Ze vormen een lange rij voor de ‘bintabat’: de traditie waarbij monniken met hun eetkom bij de dorpsbewoners op bedelronde gaan. Ook de monniken van het plaatselijke klooster schuiven aan. Als we na de lunch in een gespreksgroep samenzitten, wil Cathý -één van de Thaise deelneemsters- iets kwijt. ‘Ik kom uit een gezin waar geestelijken een trap hoger staan dan leken’, begint ze verlegen. ‘Wij moesten ons altijd heel onderdanig en eerbiedig gedragen tegenover monniken. Tijdens deze tocht lijkt die afstand veel kleiner. Het voelt zo raar om om ons door de dorpsbewoners te laten bedienen, alsof wij gelijkgeschakeld worden met geestelijken.’ En dan richt ze zich speciaal tot Santikaro Bhikku, een Amerikaans monnik en intellectueel: ‘Monniken houden zich op deze tocht zo weinig aan de formele regels. Het brengt me in de war.’

Nu ik de verschillende gedragsregels die in Thailand gelden voor de omgang tussen mannen en vrouwen, religieuzen en leken, jongeren en ouderen stilaan onder de knie heb, sta ik te kijken over wat Cathý zegt. Ik zag tot nu toe nog geen enkele vrouw iets rechtstreeks aan een monnik geven of hem ongeoorloofd dicht benaderen. Iedereen buigt instinctief het hoofd wanneer een monnik voorbijkomt en de meeste monniken zetten zelf een stapje opzij als één van de meisjes onbewust te dicht nadert. Santikaro wil Cathý geruststellen: ‘Monniken die zich in het openbaar heel strikt en voornaam gedragen, zijn binnenskamers meestal het minst strikt’, zegt hij. ‘Wij proberen het uiterlijke vertoon opzij te zetten en overal onszelf te zijn.’ Later vertelt Ted dat het net deze openheid bij de Sekhiyadhamma-monniken (zie kader) is die hem zo boeit: ‘Zij creëren een nieuwe vorm van boeddhisme in Thailand, één die relevant is voor de gemeenschap van vandaag en dichter bij het volk staat dan wat de officiële hiërarchie voorstaat.’

DE BETEKENIS VAN THAI

Na de groepsbijeenkomst grijp ik mijn kans om even met Santikaro Bhikku te praten, al was het maar om van hem te weten te komen wat de slogan betekent die we dag in dag uit meedragen. Tijdens de tocht zelf kom je als vrouw niet eens in de buurt van een monnik. Bovendien mag in de karavaan niet gepraat worden. Ook op het tempeldomein is het heel moeilijk om de monniken te benaderen want ofwel trekken ze zich terug in één van de tempels ofwel gaan ze eten, gescheiden van de leken. Als één van de belangrijke denkers binnen het netwerk van geëngageerde boeddhisten, geniet Santikaro enorm veel aanzien. Hij is ook één van de grondleggers van de ‘Dhammayatra’. Toch heb ik niet het gevoel dat er tussen ons een wereld van verschil ligt. Misschien komt dat door zijn blanke huid, misschien door zijn -voor een boeddhist- verrassend direct taalgebruik. Als ik hem bij het begin van het gesprek vraag of ik niet te dichtbij zit, zegt hij gemeend maar met de glimlach: ‘Ja, je zit te dicht.’ Het ijs is meteen gebroken.

Wat betekent ‘withi tham withi thai’?

‘Letterlijk betekent het ‘de weg van dhamma, de Thaise weg’, maar daarachter schuilt een hele filosofie. Dhamma betekent niet gewoon de leer van de Boeddha, je kunt het begrip uitbreiden tot ‘natuur’. En de tweede betekenis van ‘thai’ is ‘vrij’. Met andere woorden: enkel als je leeft volgens de leer van de Boeddha en in harmonie met de natuur, zul je vrij zijn. Vrij van hebzucht, woede en onwetendheid, drie zaken die de mens ongelukkig maken. Vroeger zat de Thaise cultuur geworteld in het boeddhisme en dat kwam ook het milieu ten goede. Nu hebben cultuur en religie nog weinig met elkaar te maken. De verbruikersmentaliteit die een markteconomie kenmerkt, lijkt na het Westen nu ook Thailand aan te tasten. De Thaise middenklasse van bureaucraten en politici heeft net dezelfde waarden als de middenklasse in België of in de Verenigde Staten. Iedereen drinkt cola, draagt dezelfde kledij, kijkt naar dezelfde films. De mensen denken dat ze vrij zijn omdat ze kunnen kiezen tussen een hamburger van MacDonalds of van Burger King, ook al is dat een betekenisloze keuze zonder culturele of spirituele waarde. Club Med laat je kiezen tussen veertig verschillende vakantiebestemmingen, maar je krijgt wel Club Med. Als je naar Phuket op vakantie gaat, zul je nooit een echte Thai ontmoeten. Je ziet er enkel een soort ‘mannequins’ die de toeristen zich ‘thuis doen voelen’. Oprechte cultuur laat deze wereldmiddenklasse koud omdat zij absoluut geen voeling meer heeft met wat betekenisvol is in het leven. Ik pleit anderzijds ook niet voor een museum-cultuur. De terugkeer naar het verleden biedt geen oplossing voor ecologische en andere problemen, dat besef ik. Je moet altijd vooruit, maar niets belet je om de waarden uit het verleden te koesteren. Als je de band met je verleden verliest, weet je niet meer wie je bent.’

U wilt dus een ander economisch systeem in de wereld?

‘Verandering moet er niet alleen komen op economisch maar ook op cultureel en politiek vlak want alles is met elkaar verweven. Deze Dhammayatra is een kleine stap in die richting, al streeft de tocht in eerste instantie lokale doelstellingen na. We willen een volksbeweging uit de grond stampen om het meer te redden en zo hoop te brengen in de dorpen. Maar totale verandering in een land komt soms op eigenaardige wijze tot stand. Meestal blijft de situatie voor lange tijd gelijk, tot er zich plots een grote aardverschuiving voordoet. Wij geloven in het sterk maken van basisbewegingen als motor voor verandering. Deze tocht is tegelijkertijd een experiment. Onze groep is op zoek naar een andere richting voor het boeddhisme in Thailand. We willen ons losmaken van het groepje onbekwame boeddhistische leiders dat te oud, te vet en te verwend is om zich nog betrokken te voelen bij wat er in de maatschappij gebeurt. Wij verlangen niet naar een comfortabel leven of naar een hoge status, wij willen een boeddhisme dat er is voor het volk.’

Is het dan niet vreemd dat er ook andersgelovigen meelopen in deze tocht?

‘Neen, want die openheid maakt deel uit van onze visie. We zijn ervan overtuigd dat betekenisvolle verandering enkel tot stand kan komen via individuele bekering. Religie is daarvoor de ideale hefboom en boeddhisme is niet de enige godsdienst die daarvoor geschikt is. Een volgende stap bestaat er in zo veel mogelijk individuen die naar verandering streven te verbinden in netwerken die gebaseerd zijn op vriendschap en openheid. Wij zoeken mensen die in grote lijnen dezelfde waarden voorstaan en ook willen werken aan een meer menselijke wereld.’

EERBIED VOOR OPA KROKODIL

Het rustige plekje waar Santikaro me onderwijst in het boeddhisme, verandert plots in een drukke kinderspeelplaats. Meer dan twintig giechelende kinderen proberen met ‘hello’ en ‘howareyou’ onze aandacht te trekken. Ik begrijp dat het gesprek afgelopen is. Met een eerbiedige, Aziatische groet bedank ik Santikaro voor zijn tijd.

Even later zitten we met de hele groep en een twintigtal dorpsbewoners langs de kant van de rivier. Niemand zegt een woord. De monniken zitten op een rij naast elkaar met hun gezicht naar ons toe. Boven hun hoofd hangt een spandoek waarop te lezen staat: ‘Opdat de rivier opnieuw overvloed zou kennen.’ Phra Phi Somboon -phra is Thais voor monnik- wil samen met de abt van de tempel een vis- en jachtvrije zone inhuldigen die zich uitstrekt over het hele tempeldomein en de rivier rondom. De tempelomgeving wordt in het boeddhisme vanzelf al beschouwd als een heiligdom waarin het verboden is om te doden, maar niet iedereen lijkt zich daaraan te houden. Naast Phra Phi Somboon ligt een grote bol touw. Het andere eind van het touw leidt via enkele takken tot aan de steiger, van waar het de hele rivier overspant. Het touw geeft de contouren van de gewijde grond aan. Eén van de monniken richt zich tot de verzamelde menigte: ‘Vooraleer we beginnen met de ceremonie, willen we jullie, dorpsbewoners, vragen hoe de rivier vroeger was en hoe jullie ermee omgingen.’ Een man met grote, grijze wenkbrauwen en een door de zon getaande rimpelhuid neemt dadelijk het woord: ‘Ik herinner me nog hoe we als kinderen langs de oevers van de rivier speelden. Meer dan eens zagen we krokodillen in het water. Er leefde één krokodillenpaar waaraan de dorpsbewoners dierenoffers brachten. Men geloofde dat zij de mensen van het dorp tegen ziekten konden beschermen.’ Zijn hese stem en zuiders accent maken het voor Ted moeilijker om te vertalen. ‘Mensen geloofden vroeger dat er in elk natuurelement een vooroudergeest huisde’, zegt Ted fluisterend. ‘Ze toonden respect voor de krokodil die ze ‘pathua’ of grootvader noemden. Voor hen was de rivier niet louter een grondstof die ze naar eigen goeddunken gebruikten, ze beschouwden de rivier als de leefplaats van één van hun voorouders.’ De oude man is nu goed op dreef en hij wil zijn verhaal afmaken: ‘De rivier was zo helder dat je tot op de bodem kon kijken. Er was ook een overvloed aan vis. Dat is allemaal verleden tijd. Mensen vissen niet alleen meer voor eigen gebruik, ze willen er geld mee verdienen.’ Terwijl de man vertelt, zie ik een grote rosse mier over zijn rimpelig nekvel kruipen. Hij lijkt het niet eens te merken. ‘Vroeger waren de mensen met weinig tevreden’, is zijn besluit en daar wil hij het ook bij laten. ‘Vissen de dorpsbewoners soms in de buurt van de tempel?’, vraagt één van de monniken aan de mensen van het dorp. ‘Dat gebeurt’, antwoordt een jongere man. ‘Maar ze komen alleen ‘s nachts in de buurt van de tempel omdat ze schrik hebben van de abt.’ De oude, grijze man neemt opnieuw het woord: ‘Tegenwoordig zou men zelfs aarzelen om een vis terug in het water te gooien als die eitjes draagt,’ zegt hij verontwaardigd. ‘Mensen willen nu eenmaal alleen nog vissen die eitjes dragen’, antwoordt de jongeman cynisch. ‘Zo zijn ze ook op hun best.’ Iedereen lacht.

Dan heffen de monniken een lied aan. Op slag is de sfeer ingetogen en respectvol. De bol koord wordt nu verder afgerold zodat elk van de monniken het touw kan vasthouden. Na een bevestiging van zijn geloof in de Boeddha, zijn leer en de gemeenschap van boeddhisten, richt Phra Phi Somboon zich tot de Moeder van alle Rivieren: ‘Wij, uw kinderen, hebben u, Moeder van alle Rivieren, geconsumeerd, u gebruikt en op u neergekeken, al dan niet bewust. Vergeef ons onze onwetendheid. Nu beseffen we dat u ons leven geeft. Vandaag willen we visjes in u vrijlaten opdat ze zouden leven en leven geven.’ Links en rechts van de steiger drijven tientallen plastic zakken die bol staan van de lucht. Binnenin zitten honderden, minuscuul kleine visjes. Phra Phi Somboon begeeft zich naar de steiger en stapt in een bootje. Ook daarin liggen zakken met visjes. Vooraleer hij de diertjes in het water vrijlaat, legt hij een schaaltje met acht bloemen, twee brandende kaarsen en vijf wierookstokjes op het water. De bloemen symboliseren de acht basisregels van het boeddhisme: inzet, kennisvergaring, correct gedrag, bewust leven, het vermogen om je te concentreren, het nemen van juiste beslissingen, het kiezen van een geschikt beroep, het hanteren van gepast taalgebruik. De twee kaarsen staan voor de leer van de Boeddha en voor alle mensen die respect verdienen. De vijf wierookstokjes, tenslotte, verwijzen naar de vijf boeddhistische tijdperken. Nu bevinden we ons in de periode van de vierde Boeddha dus het vijfde wierookstokje refereert naar de volgende Boeddha die nog geboren moet worden. Ondertussen heerst er op de steiger een drukte van belang. Iedereen wil wel visjes vrijlaten. De boeddhistische regels waarbij vrouwen en monniken afstand moeten houden, worden even uit het oog verloren. Maechi Say Hong komt me halen. Ook ik moet de zegen van de Boeddha ontvangen, vindt ze. Ze neemt een zak, maakt hem open en voegt er twee handen vol rivierwater aan toe. ‘De vissen moeten eerst acclimatiseren’, maakt ze me met veel gebaren duidelijk. Dan laten we ze allemaal vrij.

EEN GEWIJDE BOOM IS NIET ALTIJD MANNELIJK

Het is twee uur in de namiddag. Maechi Amonrat, de jongste van mijn drie vriendin-nonnen, probeert me wat Thais te leren. Vlot verloopt dat niet: zij spreekt geen woord Engels en ik nauwelijks één woord Thais. Maar het is leuk: de gekke tekeningen, de gebarentaal, we lachen ons een bult. Na verloop van tijd komen er ook andere nonnen bijzitten. Maechi Say Hong is er niet bij deze keer. Zij is vanmorgen om drie uur opgestaan om te mediteren en slaapt nu. Net als ik snap dat je voor ‘oudere broer’ een compleet ander woord gebruikt dan voor ‘jongere broer’, geeft een monnik het signaal dat het tijd is om te vertrekken. Vanmiddag wordt er een boomwijdingsceremonie gehouden in het regenwoud hogerop in de heuvels. Hele stukken woud werden door houtfirma’s verwoest en nu zijn er te weinig bomen om het regenwater in de grond vast te houden. Santikaro vertelde me dat vroeger het water tijdens het regenseizoen geleidelijk uit de bergen stroomde. Nu komt het recht naar beneden zodat een groot deel van de vruchtbare grond meespoelt en het meer ondiep maakt.

Vanuit het dorp stappen we een half uurtje langs bosrijke paden bergafwaarts tot we een rivier met glashelder water bereiken. Die moeten we over en dan begint een steile klim langs een smal pad. ‘Bescherm het regenwoud’, staat op een bordje te lezen. Af en toe passeren we bomen die tijdens vorige ceremonies gewijd werden. We zien ook één omgehakte boom met het versleten monnikengewaad er nog in flarden rond. Het zweet rolt in pareltjes over m’n voorhoofd. Ik voel m’n rugzak zwaarder worden. Op het moment dat ik besluit eventjes te rusten, houden de monniken halt. Phra Mahacharoen en Phra Phi Somboon inspecteren de uitgekozen plaats. Als de plek wordt goedgekeurd, zet iedereen zich rustig neer: de nonnen en leken op de helling naast het pad, de monniken aan de voet van een reusachtige boom. Iedereen zit onbeweeglijk. Sommigen sluiten de ogen en mediteren. Het serene gezicht van één van de maechis baadt in een bundel zonlicht. Verder is het donker onder het dichte gebladerte. Een man uit het dorp knielt neer voor de monniken en steekt enkele kaarsen aan. ‘Zo wekt hij de goddelijke ziel van het bos’, legt Ted uit. ‘Nu kunnen we de geest vragen om waakzaam te zijn en deze reusachtige boom te beschermen.’ Het geloof dat geesten wouden, bergen en rivieren bewonen, bestaat al langer dan het boeddhisme zelf. De dorpsbewoners bidden de geest voor bescherming en geluk. Op belangrijke dagen leggen ze offergaven aan de voet van de boom om de geesten gunstig te stemmen. Phra Mahacharoen zet een lied in. Daarna wordt het opnieuw even stil. De man die daarnet de kaarsen heeft aangestoken, neemt nu het woord. In zijn handen houdt hij een plechtig document, een soort intentieverklaring. Uit naam van alle aanwezigen leest hij: ‘Wij nemen de plaats in van de boom en de geest van de boom komt in ons. We zijn bereid om onze geest te ontplooien en onze toevlucht te nemen tot de Boeddha, tot zijn leer en tot de hele gemeenschap van boeddhisten.’ De plechtige woorden blijken ook voor mij een bijzondere betekenis te hebben. ‘Vanaf nu ben jij ook een gewijd lid van de Sangha, de gemeenschap van alle boeddhisten’, verklaart Ted. ‘Voor altijd?’, vraag ik ongelovig. ‘Voor altijd’, antwoordt Ted geamuseerd.

Dan begint Phra Mahacharoen zijn toespraak: ‘Bomen zijn heel nuttig en heilzaam voor de mens. Wie dit nut niet beseft, is ten opzichte van de natuur heel ondankbaar. Op weg hier naartoe zagen we hoe een gewijde boom door ondankbare mensen werd omgehakt. Het behoud van de wouden hangt af van u en mij.’ Phra Phi Somboon, de spirituele gids van de ceremonie, neemt een oranjekleurig monnikengewaad en wikkelt het rond de boom. Bomen zijn net zo belangrijk als mensen. Dat is de betekenis van dit gebaar. Gewoonlijk worden bij een wijdingsceremonie immers mannen tot monniken gewijd. Nu krijgt deze boom dezelfde status. Een gewijde boom omhakken staat gelijk aan het doden van een monnik, voor een boeddhist zo ongeveer de grootste zonde die hij kan begaan. Nu worden de andere monnikengewaden uitgedeeld. Wie straks een boom zal wijden, krijgt van Phra Phi Somboon een bloem die genesteld zit in een omhulsel van bladeren. De bloem staat symbool voor leven en vitaliteit, de bladeren die de bloem omwikkelen voor bescherming. Daarna omhelst Phra Phi Somboon innig de stam van de boomreus. ‘Mens en natuur worden één’, zegt Ted. Op dat moment vraagt maechi Say Hong de toelating om met een deel van haar wit bovenkleed een boom te wijden. De monniken lijken wat uit hun lood geslagen. Hoe konden ze nu de witte doeken vergeten? ‘Nonnen hebben in de Thaise maatschappij een enorm lage status’, legt Ted uit. De maechis Say Hong, Amonrat en Bang On hebben samen een meditatiecentrum opgericht in het noordoosten van Thailand. Dat is weinig gebruikelijk. ‘In sommige dorpen worden nonnen zelfs niet toegelaten tot de ‘bintabat’, de bedelronde’, vervolgt Ted. Mijn drie vriendin-nonnen zijn duidelijk niet van plan hierin te berusten. Als leden van de Sekhiyadhamma-groep nemen ze deel aan bijeenkomsten en cursussen waarin ze technieken leren om sociale problemen in hun dorp op te lossen. Als we naar het dorp terugkeren, lopen we langs de gewijde bomen heen. Tussen een tiental oranje gewaden hangt één wit kleed dat losjes rond een boom is gedrapeerd.

BIJ ELKE STAP IS ER EEN DOEL BEREIKT

Terug in het dorp is het aanschuiven aan de washokjes. Enkele Thaise meisjes ruilen de Franse wc en de betonnen kuip met water voor een duik in de rivier. Op voorwaarde dat ze zich tijdens het wassen bedekken met een ‘sarong’ of wikkelrok, is daar blijkbaar niets op tegen. De lokale vrouwen wassen zich immers zelf op die manier. Toch vind ik de Thaise kijk op wat zedelijk is en wat niet, soms moeilijk te volgen. Kousen of een bh die te veel in het zicht hangen te drogen, veroorzaken bijvoorbeeld de grootste paniek. En toen één van de buitenlandse meisjes in het slaapvertrek rechtstaand van broek verwisselde, reageerde de coördinatrice van de tocht bijna hysterisch. Alle vrouwen slapen trouwens met hun kleren aan. Zelf slaag ik erin een washokje te ‘veroveren’, al begint de hele gymnastiek dan pas. In de minuscule ruimte is er geen droog plekje op de vloer en geen spijker in de muur om mijn kleren aan op te hangen. Ik klik dus mijn geldbuideltje vast aan de klink en leg daarop al mijn kleren. Toch doet zo’n wasbeurt met ijskoud water onnoemelijk deugd. Daarna besluit ik wat te slapen. In het vertrek ligt maechi Bang On op haar buik met de benen in de lucht. Amonrat en Say Hong zitten elk één van haar kuiten te masseren. Kramp van de zware tocht, legt Say Hong met gebarentaal uit. Het is een grappig gezicht. Net voor ik me op mijn rieten matje wil neerleggen, geraak ik aan de praat met Panadda, een Thaise vrouw die werkt voor een ontwikkelingsorganisatie in Bangkok. Ik laat me door haar nog even mentaal masseren. De tocht zorgt namelijk nogal eens voor een kramp in mijn gedachten. Of zij gelooft dat zo’n Dhammayatra iets zal veranderen in Thailand, wil ik van Panadda weten. ‘Ik maak mij daarover geen illusies’, antwoordt Panadda kordaat. ‘Eer mensen massaal overtuigd zullen raken van het gedachtegoed dat monniken hier op de Dhammayatra prediken, zullen er wel wat jaren overheen gaan. Het denken van de mensen evolueert traag. Dat is binnen de Sekhiyadhamma-groep vaak ook een punt van discussie: hoe kunnen we opboksen tegen de vloed van materialisme, consumptiedrang en globalisering als onze inspanningen die het tegenovergestelde nastreven, op een veel trager tempo vruchten afwerpen? Maar dat mag ons niet ontmoedigen, want elke bijdrage aan ons ideaal -hoe klein ook- is een stap in de goede richting.’ Panadda wil mij laten slapen, maar haar woorden laten me niet met rust. Waar halen deze mensen het geduld vandaan? Ik denk aan wat Phra Paisal -één van de intellectuele monniken- me onlangs vertelde: ‘De situatie in een land kan pas echt veranderen, als ook de geesten en harten van de mensen veranderen. Zonder die innerlijke ommekeer kunnen frustratie en ongeduld bovendien gemakkelijker escaleren tot geweld. Religie kan die innerlijke verandering teweegbrengen, maar het is een werk van lange adem.’ Hij vergeleek het streven naar verandering met de weg die we op deze Dhammayatra afleggen: ‘Iemand die zich voortdurend afvraagt hoe ver het nog is tot de volgende tempel, leeft te veel in de toekomst. Hij houdt het wandelen minder lang vol dan anderen die de omgeving observeren en leven van moment tot moment. Wandelen is voortdurend arriveren. Bij elke stap is er een doel bereikt. Dat moet je onthouden.’

(KADER)

DE TEMPEL VAN HET VOLK

De Sekhiyadhamma-groep is een netwerk van sociaal geëngageerde monniken en nonnen die zoeken naar een alternatief voor het neoliberale economische model dat de landelijke gemeenschappen bijna volledig van de kaart heeft geveegd. Ontwikkeling in termen van dammen en elektriciteitsvoorziening is voor hen geen vooruitgang. Alleen de rijken plukken daarvan de vruchten en ondertussen verdwijnen de bomen en de dieren. Om deze nevenverschijnselen van ‘ontwikkeling’ tegen te gaan, proberen de monniken de leer van de Boeddha nieuw leven in te blazen en zo de weg te openen naar zelfontplooiing, sociale ontwikkeling en natuurlijk evenwicht. Deze groep -die ondertussen zevenhonderd leden telt- onderscheidt zich van het merendeel van de Thaise geestelijken die zich vooral wijden aan meditatie en verder alleen rituelen uitvoeren. ‘Onze groep is op zoek naar een andere richting voor het Thaise boeddhisme’, vertelt Phra Santikaro Bhikku, een Amerikaanse monnik. ‘Wij streven naar een boeddhisme voor het volk, te vergelijken met wat mijn katholieke vrienden in de Filipijnen ‘de kerk van de armen’ noemen. Wij willen niet in onze ivoren torens blijven en doen alsof we heilig zijn. Onze groep wil niets verbergen. We zijn wie we zijn. Deze Dhammayatra is eigenlijk een experiment waarin we de mensen opnieuw vertrouwd willen maken met de tempel en zijn bewoners, net als honderd jaar geleden.’

(KADER)

GENOEG IS OVERVLOED

‘Santhuthi’ is de kunst om tevreden te zijn met wat men heeft. Ongeveer dertig jaar geleden verbood de Thaise regering de boeddhistische monniken om die ‘santhuthi’ nog langer te prediken. De overheid dacht immers volgens een westerse logica dat het gewraakte boeddhistische principe de economische groei belemmerde en dus ook de ontwikkeling in de weg stond. Buddhadasa Bhikku -een gerespecteerde Thaise monnik- verzette zich tegen deze maatregel. Hij was er van overtuigd dat ‘santhuthi’ juist bijdraagt tot echte menselijke ontwikkeling, wat hij veel belangrijker vond dan materiële vooruitgang. ‘Boeddhisten zoeken graag naar een middenweg’, vertelt Khun Pipob, een geëngageerde boeddhist. ‘De Boeddha leert ons om niet vast te houden aan oude ideologieën. Het is dus verkeerd om zomaar elke verandering te verwerpen. Maar als een evolutie het evenwicht in de natuur verstoort, moet ze bijgestuurd worden.’ Phra Paisal Visalo, één van de voornaamste denkers van de Sekhiyadhamma-groep, ziet in ‘santhuthi’ een oplossing voor het Songkhla-bekken: ‘Het Songkhla-meer kan opnieuw een toekomst hebben als mensen beseffen dat geestelijk geluk belangrijker is dan materiële voldoening. Onze voorouders waren dankbaar voor wat de natuur hen gaf. Hun eenvoudige manier van leven was gebaseerd op een economie van het voldoende. Paradoxaal genoeg zorgde dat eeuwenlang voor overvloed in deze streek.’

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.